ECLI:NL:RBZWB:2025:6625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
438457 / FA RK 25-4024
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een provisioneel verzoek tot omgang van de grootmoeder met haar kleinkinderen

In deze zaak heeft de grootmoeder een provisioneel verzoek ingediend om omgang met haar kleinkinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan. De grootmoeder stelt dat zij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met de minderjarigen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het verzoek. De moeder van de kinderen betwist de nauwe band en stelt dat de grootmoeder slechts sporadisch contact heeft gehad met de kinderen. De rechtbank concludeert dat de grootmoeder onvoldoende spoedeisend belang heeft en dat zij de uitkomst van de bodemprocedure moet afwachten. De verzoeken van de grootmoeder worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/438457 / FA RK 25-4024
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
in de zaak van
[de grootmoeder],
hierna: de grootmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.A.E.C.J.M. Hooft te Gilze,
tegen
[de moeder] ,
hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Kievit te Breda,
en
[de vader],
hierna: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2021, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de
Raad voor de Kinderbescherming, Zeeland-West-Brabant, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 31 juli 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 11 september 2025 namens de moeder ontvangen verweerschrift met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 24 september 2025. Bij die behandeling zijn verschenen de grootmoeder met haar advocaat. Tevens zijn verschenen de moeder met haar advocaat, waarbij de moeder de behandeling middels beeldbellen heeft bijgewoond. Bovendien was aanwezig de vader. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren. De vader heeft beide minderjarigen erkend.
2.2.
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over [minderjarige 2] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.3.
Beide minderjarigen verblijven bij de moeder.
2.4.
Tussen de ouders is bij deze rechtbank momenteel een procedure aanhangig (zaaknummer C/02/417556 / FA RK 23-6115), waarin de vader verzoekt om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [minderjarige 2] en om vaststelling van een zorg- en contactregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder verzoekt in die procedure om tussen de vader en beide minderjarigen een begeleide contactregeling vast te stellen.
De ouders zijn in die procedure voor deelname aan een (jeugd)hulptraject (UHA) verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant.
Dit (jeugd)hulptraject is mislukt. De Raad heeft de zaak thans in onderzoek genomen.
2.5.
Verzoekster, de grootmoeder, is de moeder van de vader.
2.6.
De grootmoeder heeft bij deze rechtbank (tevens) een bodemprocedure aanhangig gemaakt tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en tot vaststelling van een informatieregeling. Deze bodemzaak is bekend onder zaaknummer C/02/438454 / FA RK 25-4022.

3.Het verzoek

3.1
De grootmoeder verzoekt bij wege van provisioneel verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:te bepalen dat zij en beide minderjarigen (voorlopig) gerechtigd zijn tot omgang c.q. contact met elkaar:
  • één weekend per twee weken van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur, waarbij de minderjarigen bij grootmoeder logeren;
  • en dat de grootmoeder de minderjarigen ophaalt bij de moeder en weer terugbrengt naar de moeder.
Subsidiair: een in goede justitie door de rechtbank te bepalen (voorlopige) contactregeling vast te stellen.
II.
Primair: te bepalen dat de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (voorlopig) eenmaal per maand, te weten op iedere eerste zaterdag van de maand, aan grootmoeder een e-mail dient te sturen met daarin alle belangrijke aangelegenheden die de minderjarigen betreffen, waaronder de ontwikkeling, gezondheid, indien van toepassing: schoolgang en prestaties, sport en overige hobby’s, vriendjes en vriendinnetjes en hun algemeen welzijn, en daarbij te bepalen dat de vrouw eens per maand een recente foto (iedere keer een nieuwe foto) dient mee te sturen van de minderjarigen;
Subsidiair:een in goede justitie door de rechtbank te bepalen (voorlopige) informatieregeling vast te stellen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoek vaststelling omgangsregeling
4.1
Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechtbank dient in dit verband vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de grootmoeder. De familierechtelijke verwantschapsrelatie is hiertoe niet voldoende; er dienen bijkomende omstandigheden naar voren te worden gebracht.
De grootmoeder heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij lange tijd een belangrijke rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarigen. De grootmoeder stelt dat de ouders tijdens de zwangerschap en nog enkele dagen na de geboorte van [minderjarige 1] bij haar (en toen nog grootvader) hebben verbleven, zodat de grootmoeder kon helpen met de verzorging van de baby. Ook is de grootmoeder aanwezig geweest bij de bevalling van [minderjarige 1] .
Na verloop van tijd is de moeder uit het huis van grootmoeder vertrokken naar een zelfstandige woning. De vader heeft nog tot medio 2023 bij grootmoeder gewoond.
Grootouders, en na het overlijden van grootvader grootmoeder, pasten regelmatig op en bleven de moeder ondersteunen in haar zorgtaken. Volgens de grootmoeder is zij ook bij de geboorte van [minderjarige 2] nauw betrokken geweest. Na de beëindiging van de relatie tussen ouders kwam de moeder nog iedere woensdag met de kinderen bij grootmoeder eten en verbleven de kinderen vaak in het weekend ook bij haar.
Eind december 2024/begin januari 2025 kwam aan het intensieve contact tussen de grootmoeder en de kinderen door toedoen van de moeder abrupt een einde. De aanleiding hiervoor lag in een incident binnen de relationele sfeer tussen de ouders.
Concluderend is de grootmoeder van mening dat gesproken kan worden van een nauwe persoonlijke betrekking.
4.2.
De moeder weerspreekt dat sprake is van een bijzondere band tussen de kinderen en de grootmoeder die gebruikelijke feitelijke contacten tussen een grootmoeder en kinderen zouden overstijgen, zodat niet van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en grootouders zou kunnen worden gesproken. Zo betwist de moeder dat zij destijds bij de grootmoeder zou hebben ingewoond. Volgens de moeder verbleef (en sliep) zij daar wel enkele keren, maar woonde zij bij haar ouders, totdat zij en de vader eigen woonruimte verkregen. [minderjarige 1] is in het ziekenhuis geboren. Daarna zijn de ouders naar hun eigen woning gegaan. De moeder erkent dat de grootmoeder bij haar bevalling van [minderjarige 1] aanwezig is geweest, maar dit was niet de keuze van moeder. Volgens moeder heeft zij de grootmoeder altijd als opdringerig ervaren en durfde zij toen geen “nee” te zeggen.
Tevens betwist de moeder dat de grootmoeder haar (intensief) zou hebben ondersteund bij zorgtaken. De moeder erkent dat de kinderen weleens een nachtje bij grootouders bleven slapen, maar niet op wekelijkse basis. Ook het met de kinderen bij grootouders op de woensdagen eten was niet structureel.
Vanaf oktober 2023 hebben de kinderen helemaal weinig contact gehad met grootmoeder, en al helemaal niet zonder bijzijn van de moeder. Dat heeft te maken met de vader.
Concluderend ontkent de moeder niet dat de grootmoeder een rol heeft gespeeld in het leven van de kinderen, maar dat dit niet verder ging dan af en toe een logeerpartijtje en een etentje bij de grootmoeder, meestal in aanwezigheid van de moeder.
4.3
In het licht van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van contacten tussen de grootmoeder en de minderjarigen die wel wat frequenter zijn geweest dan contacten in het kader van een normale relatie van grootmoeder en kleinkinderen. Voor de rechtbank is dat in het kader van deze procedure voldoende. Dat er sinds eind december 2024/begin januari 2025 in het geheel geen contacten meer hebben plaatsgevonden doet daar, zeker gezien er sprake is van family life, niet aan af. Op grond van de voorgaande overwegingen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de grootmoeder in voldoende nauwe betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan en zij daarom kan worden ontvangen in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a lid 1 BW.
Spoedeisend belang
4.3.
Op grond van artikel 223, eerste lid, Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening als hier bedoeld, kan pas worden verzocht indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt. Bovendien moet het incidentele verzoek samenhangen met de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onderhavige verzoek aan deze criteria wordt voldaan, zodat de grootmoeder in dat opzicht ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling.
4.4.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangs en informatieregeling in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of het verzoek van de grootmoeder voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat.
4.5.
Namens de grootmoeder is betwist dat in deze sprake zou moeten zijn van spoedeisend belang, zoals bij een procedure in kort geding. Naar de mening van de grootmoeder dient er enkel sprake te zijn van voldoende belang. De grootmoeder stelt dat zij zeker voldoende belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu de moeder de omgang sinds eind december 2024/begin januari 2025 geheel heeft stopgezet. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog jonge kinderen. Naar de mening van de grootmoeder maakt dit dat de beide kinderen haar dan eens temeer snel uit het oog zullen verliezen. Naar de mening van de moeder moet een spoedig contactherstel dan ook in het belang van de minderjarigen worden geacht.
4.6.
Anders dan de grootmoeder is de moeder van oordeel dat ook bij een voorlopige voorziening sprake moet zijn van een spoedeisend belang. De moeder meent dat hiervan geen sprake is. Zo heeft de grootmoeder al sinds medio 2023 weinig contact meer met de kinderen, en sinds eind 2024 helemaal niet meer. Om die reden verzoekt de moeder de verzoeken van de grootmoeder af te wijzen.
4.7.
De vader heeft ter zitting nog opgemerkt dat hij zijn moeder het contact het de kinderen gunt, maar hij vindt dat eerst het contact van hemzelf met zijn kinderen moet worden hersteld.
4.7.
De rechtbank overweegt dat ook bij een provisionele voorziening verzoeker een spoedeisend belang moet hebben in verband waarmee niet gevergd kan worden dat hij of zij de uitkomst in een bodemprocedure zal afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de grootmoeder echter onvoldoende spoedeisend belang bij haar verzoek tot vaststelling van een voorlopige omgangs- en informatieregeling en mag van haar verwacht worden dat zij de uitkomst in de bodemprocedure zal afwachten. Er vindt inmiddels al zo’n driekwart jaar geen omgang meer plaats tussen de grootmoeder en beide kinderen. In onderhavige procedure staat daarnaast niet op voorhand vast dat de grootmoeder een zodanige intensieve relatie had met de minderjarigen dat, vooruitlopend op de bodemprocedure, met spoed over het herstel van het contact moet worden beslist.
Gebleken is overigens dat de moeder zelf niet uitsluit dat deze omgang zal worden hersteld, maar dat eerst de omgang met de vader weer vorm moet krijgen. Een rol daarbij speelt de uitkomst van de door de vader aanhangig gemaakte procedure over het gezag en de omgang. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de Raad op korte termijn overgaat tot het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De verzoeken van de grootmoeder zullen daarom bij gebreke van een spoedeisend belang worden afgewezen. De rechtbank begrijpt dat er voor de grootmoeder de nodige emoties verbonden zijn aan haar verzoeken, zoals ter zitting ook aangehaald door de Raad. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens , en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2025 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.