ECLI:NL:RBZWB:2025:6626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/5598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in belastingzaak betreffende onroerendezaakbelasting

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg. De zaak betreft een verzoek van de belanghebbende om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van bezwaar en beroep, gerelateerd aan een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelasting met dagtekening 23 februari 2024. De belanghebbende trok zijn beroep in tegen de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2024, omdat hij het eens was geworden met de heffingsambtenaar over de waarde van het onroerend goed. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende is tegemoetgekomen en of er recht bestaat op proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van de belanghebbende, waardoor deze recht heeft op een vergoeding van de kosten voor het instellen van beroep. De rechtbank kent een vergoeding toe voor de kosten in bezwaar en beroep, evenals het griffierecht. De totale kostenvergoeding voor de belanghebbende bedraagt € 451,76 voor de bezwaarfase en € 90,70 voor de beroepsfase, met een griffierecht van € 51. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar en beroep. Het betreft de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de waardebeschikking en gelijktijdig vastgestelde aanslag onroerendezaakbelasting met dagtekening 23 februari 2024. Belanghebbende heeft het verzoek gedaan gelijktijdig met de intrekking van zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2024. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat hij het eens is geworden met de heffingsambtenaar wat betreft de waarde zoals nader bepaald in de uitspraak op bezwaar.
1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling te doen zonder zitting. De heffingsambtenaar heeft hiermee ingestemd.

Beoordeling door de rechtbank

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
2.1.
De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 16 juli 2024 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2024. De heffingsambtenaar is in zijn verweerschrift gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende, namelijk met betrekking tot de vergoeding van de kosten in bezwaar. Daarmee is de heffingsambtenaar aan (een deel van) de beroepsgronden tegemoet gekomen. Belanghebbende heeft daarom recht op een vergoeding van de kosten voor het instellen van beroep. De omstandigheid dat dit ook informeel opgelost had kunnen worden, doet daaraan niet af. Geen rechtsregel schrijft voor dat belanghebbende onder bepaalde omstandigheden moet worden geacht af te zien van het instellen van een rechtsmiddel. Daar komt bij dat belanghebbende pas met de uitleg van de heffingsambtenaar in beroep, inclusief de matrix als nieuw bewijsmiddel, overtuigd is geraakt van de bij uitspraak op bezwaar nader vastgestelde waarde.
Welk bedrag moet de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoeden?
2.2.
Belanghebbende heeft gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, elk met een waarde van € 647 en een wegingsfactor 1. Gelet op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en Bpm en de dagtekening van de beschikking, wordt deze vergoeding vermenigvuldigd met een factor 0,25. De vergoeding voor de kosten in bezwaar bedraagt daarom € 323,50. Ook bekrachtigt de rechtbank de bij uitspraak op bezwaar reeds toegekende vergoeding voor het taxatierapport van belanghebbende van € 128,26. De totale vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase bedraagt dus € 451,76. Daarbij wordt verrekend hetgeen al is vergoed.
2.3.
Ook heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907. De rechtbank stelt vast dat het in beroep bestreden besluit (zijnde de uitspraak op bezwaar van 6 juni 2024) in stand blijft. Gelet op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en Bpm en de dagtekening van de beschikking, wordt deze vergoeding daarom vermenigvuldigd met een factor 0,1. De vergoeding voor de kosten in beroep bedraagt dus € 90,70.
2.4.
Ook heeft belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht. De vergoeding van proceskosten en griffierecht moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2] Dat belanghebbende in de door hem verstrekte volmacht anders heeft bepaald, brengt daarin geen verandering.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 451,76 aan belanghebbende, onder verrekening van hetgeen al is betaald;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een kostenvergoeding voor de beroepsfase van € 90,70 aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier op 2 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ