ECLI:NL:RBZWB:2025:6630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
25/4717 en 25/4032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen

Op 3 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit drie personen en hun vertegenwoordiger, een beroep hebben ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. De verzoekers stelden dat het college niet tijdig had beslist op hun verzoek om handhaving, ingediend op 30 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist, aangezien de beslistermijn liep tot 25 juli 2025 en het college op 28 augustus 2025 het besluit had verzonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de verzoekers geen ingebrekestelling hadden ingediend, zoals vereist volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het college geen misbruik van recht had gemaakt door de beslistermijn te verlengen zonder motivering, en dat de verzoekers niet voldoende hadden onderbouwd waarom dit wel het geval zou zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat het beroep niet-ontvankelijk was. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/4717 en 25/4032
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] en [verzoeker 3] en mr. [verzoeker 4], uit [plaats], verzoekers
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening die eisers hebben ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun verzoek om handhaving van 30 mei 2025.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.2.
Omdat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college binnen de termijn heeft beslist. De oorspronkelijke beslistermijn liep tot 25 juli 2025. Op 10 juli 2025 heeft het college medegedeeld dat hij uiterlijk op 19 september 2025 zal beslissen. [2] Uiteindelijk heeft het college op 28 augustus 2025 het besluit verzonden.
3.1.
Verzoekers stellen dat het college misbruik van recht heeft gemaakt door de beslistermijn zonder motivering te verdagen. De voorzieningenrechter merkt op dat het mededelen dat later beslist wordt een bevoegdheid is van het college. Dit is geen besluit. De enkele omstandigheid dat het college de langere beslistermijn niet heeft gemotiveerd is onvoldoende om daarbij misbruik van recht aan te nemen. Verzoekers hebben niet gemotiveerd waarom zij menen dat daar sprake van is. Dat het college een ruimere beslistermijn wilde vanwege nog lopende procedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, kan op zichzelf niet als misbruik worden gezien nu begrijpelijk is dat het college de uitkomsten van deze procedures zo mogelijk wilde meenemen bij het besluit op het verzoek om handhaving.
3.2.
De voorzieningenrechter merkt voorts op dat het college inmiddels op het handhavingsverzoek heeft besloten en dat verzoekers ten onrechte geen ingebrekestelling hebben ingediend zoals vereist op grond van artikel 6:12 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat het college de beslistermijn niet heeft overschreden. Daarom kan de voorzieningenrechter geen beslistermijn opleggen en hoeft het college geen dwangsom aan eisers te betalen. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
4.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 3 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit kan op grond van artikel 4:14 van de Awb.