ECLI:NL:RBZWB:2025:6635

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/430442 / HA ZA 25-14 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil over vruchtgebruik, inboedelgoederen en hypothecaire aflossingen in nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een erfrechtelijk geschil aan de orde tussen [erfgenaam], die optreedt als gevolmachtigde van de erven van de overleden [erflaatster], en [naam], de echtgenoot van de erflaatster. De zaak betreft meerdere geschilpunten, waaronder de omvang van het vruchtgebruik, de afgifte van persoonlijke spullen, en de aflossing van een hypothecaire lening. De rechtbank heeft op 1 oktober 2025 vonnis gewezen. De procedure is gestart na meningsverschillen over de afwikkeling van de nalatenschap, waarbij [erfgenaam] vorderingen heeft ingesteld in conventie en [naam] in reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garage niet onder het vruchtgebruik valt, maar dat bepaalde inboedelgoederen dat wel doen. Tevens is geoordeeld dat [naam] geen aflossingen heeft gedaan op de hypothecaire lening van de erflaatster, en dat hij een bedrag van € 2.361,59 aan nagekomen baten en € 625,00 wegens de verkoop van een gezamenlijke auto aan de nalatenschap moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/430442 / HA ZA 25-14
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[erfgenaam] in de hoedanigheid van gevolmachtigde van de erven in de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[naam],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.A.E. van Raak-Kuiper te Udenhout.
Partijen zullen hierna [erfgenaam] en [naam] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 april 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens (voorwaardelijke) vermeerdering van eis,
- de akte inzake (voorwaardelijke) vermeerdering van eis zijdens [naam] ,
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2025 waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2023 is overleden [erflaatster] (hierna ook te noemen: erflaatster).
2.2.
[erfgenaam] en haar broer, door wie zij gevolmachtigd is om in deze procedure op te treden, zijn de kinderen uit het eerste huwelijk van erflaatster.
2.3.
[naam] is op 14 september 2011 onder het sluiten van huwelijkse voorwaarden met erflaatster gehuwd. De huwelijkse voorwaarden hielden onder meer in een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, een definitie van de kosten van de huishouding en een regeling voor de draagplicht van deze kosten en tevens een regeling ten aanzien van vergoedingsrechten.
2.4.
Erflaatster heeft bij testament van 14 september 2011 en bij aanvullend testament van 27 november 2023 beschikt over haar nalatenschap. Erflaatster heeft in het testament van 14 september 2011 aan [naam] het vruchtgebruik van haar woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen gelegateerd en zij heeft haar twee kinderen – ieder voor een gelijk deel en onder de last van dit vruchtgebruik – tot haar enige erfgenamen benoemd. In het testament staat:
“III. ERFSTELLING EN LEGAAT
(…)
A. Erfstelling
Met inachtneming van het hierna bepaalde benoem ik tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen: mijn kinderen.
(…)
B. Legaat vruchtgebruik
Ik legateer ten laste van de gezamenlijke erfgenamen aan mijn echtgenoot, hierna ook te noemen: “de vruchtgebruiker” het recht van vruchtgebruik van mijn woning gelegen te [adres] , alsmede de zich daarin bevindende inboedelgoederen (…).
1. Aanvang
Het vruchtgebruik haat in op de dag van mijn overlijden. De levering van het vruchtgebruik dient binnen acht maanden na mijn overlijden bij notariële akte te geschieden.
2. Te gelde maken goederen
De vruchtgebruiker is verplicht op eerste verzoek van de hoofdgerechtigde(n) zoveel goederen van de nalatenschap te zijner keuze te gelde te maken als ten behoeve van de betaling van de tot de nalatenschap behorende schulden, waaronder mede begrepen de taxatie- en boedelkosten, nodig is, tenzij de vruchtgebruik daartoe de middelen renteloos uit eigen vermogen voorschiet. De alsdan aanwezige vorderingen op de hoofdgerechtigde zullen opeisbaar zijn bij beëindiging van het recht van vruchtgebruik. (…)”
In het aanvullend testament van 27 november 2023 heeft erflaatster aan [naam] de saldi van de haar toekomende banktegoeden gelegateerd. Hierin staat, onder andere:
“D. Legaat en/of-rekeningen
Ik legateer, aan mijn partner, mijn onverdeeld aandeel in de saldi op bankrekeningen die op naam van mij en/of mijn partner en mij staan (“en/of”-rekeningen).
Voor de goede orde wijs ik erop dat het huidige saldo op de en/of-rekening de opbrengst is van de garage van mijn partner en dus helemaal aan hem toebehoort.”
2.5.
Tussen de erven en [naam] zijn meningsverschillen over de afwikkeling van de nalatenschap ontstaan die aanleiding hebben gegeven tot deze procedure.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[erfgenaam] vordert – kort samengevat en na (voorwaardelijke) vermeerdering van eis en mondelinge vermindering van de eis ter zitting ten aanzien van de uitkering van Dela – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair voor recht verklaart dat de garage niet onder het vruchtgebruik van de woning valt en [naam] veroordeelt tot afgifte van de sleutels en subsidiair, als garage wel onder vruchtgebruik valt, [naam] veroordeelt tot betaling van € 60,95 aan riool- en waterheffingen,
II. voor recht verklaart dat de volgende inboedelgoederen onder het vruchtgebruik vallen:
- de in de keuken aanwezige inbouwkeuken en extra hangende keukenkasten en werkbladen aan alle wanden,
- de in de serre aanwezige tuinmeubels,
- de in de huiskamer aanwezige buffetkast van [familie] ,
- het in de badkamer geplaatste badkamermeubel,
- de in de slaapkamer aanwezige aromadiffuser, airconditioningapparaat en plafondlamp/ventilator,
- alle in de woning aanwezige lampen.
III. [naam] op straffe van een dwangsom veroordeelt tot afgifte van de volgende persoonlijke spullen van erflaatster:
- trouwring van [persoon] ,
- adressenboekje,
- trouwkleding van erflaatster,
IV. voor recht verklaart dat [naam] niets heeft afgelost op de hypothecaire geldlening die door erflaatster is aangegaan en hij geen vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster,
V. Goudsmids ter aflossing van de hypotheekschuld veroordeelt tot betaling van € 24.316,00 aan de nalatenschap van erflaatster,
VI. [naam] ter zake de nagekomen baten en de voor het overlijden van erflaatster opgenomen bedragen en de verkoop van een auto veroordeelt tot betaling van in totaal € 5.003,35 aan de nalatenschap van erflaatster,
VII. [naam] veroordeelt in de proceskosten.
in reconventie
3.2.
[naam] vordert in reconventie – kort samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de garage onder het vruchtgebruik valt,
II. voor recht verklaart dat [naam] heeft afgelost op de hypothecaire geldlening en [erfgenaam] veroordeelt om terzake € 25.000,00 aan [naam] te betalen,
III. [erfgenaam] veroordeelt in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
De over en weer door partijen ingestelde vorderingen zullen vanwege hun samenhang hierna gezamenlijk worden behandeld.
De garage
4.2.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of de garage al dan niet onder het vruchtgebruik van de woning valt. Vast staat dat de woning en de garage ieder een eigen kadastraal nummer hebben. De garage bevindt zich ook niet direct naast of bij de woning, maar ligt op een apart perceel waarop zich verschillende garageboxen van buurtbewoners bevinden. Voorts staat vast dat de garage niet in het eerste testament en evenmin in het aanvullende testament is genoemd.
4.3.
Bij de uitleg van een testament zijn de bewoordingen daarvan erg belangrijk. Erflaatster kan zelf immers niet meer toelichten wat zij heeft bedoeld. Het juridisch kader wordt gevormd door artikel 4:46 BW, waarin is bepaald dat bij de uitleg van een testament moet worden gelet op de verhoudingen die de erflater kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder een testament is gemaakt. De letterlijke tekst is in beginsel doorslaggevend en alleen als deze onduidelijk is, kunnen daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil worden meegenomen om de bedoeling van de erflater te achterhalen.
4.4.
Uit de tekst van het testament blijkt niet dat erflaatster de bedoeling had ook het vruchtgebruik van de garage aan [naam] toe te kennen. [naam] stelt dat de garage slechts per abuis niet specifiek is benoemd in het aanvullend testament omdat dit testament kort voor het overlijden door erflaatster is opgemaakt toen zij al erg ziek was, en dat de rechtbank deze omstandigheden moet meewegen. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij, reeds omdat de garage ook in het eerste testament niet staat genoemd en het recht van vruchtgebruik juist in dit eerste testament is opgenomen. Voorts heeft [naam] aangevoerd dat de woning steeds samen met de garage is aangekocht en geleverd en daarom steeds als één geheel is beschouwd door erflaatster, zodat daaruit haar bedoeling blijkt om hem zowel het vruchtgebruik van de woning als de garage te verschaffen. Dit betoog vindt evenmin steun in de tekst van het testament. De door [naam] overgelegde koopovereenkomst heeft bovendien betrekking op een geheel andere woning en is reeds om die reden niet van betekenis voor de uitleg van dit testament.
4.5.
Hoewel [naam] ervan overtuigd is dat het de bedoeling van erflaatster was hem het vruchtgebruik van de garage toe te kennen, blijkt dit dus op geen enkele wijze uit het testament van erflaatster. Duidelijk is dat erflaatster ervoor wilde zorgen dat [naam] kon blijven wonen in de woning, met gebruik van de inboedel, maar een garage is toch echt een ander object. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de garage niet behoort tot het aan [naam] toegekende vruchtgebruik. Dit betekent dat de onder I in conventie gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Daaruit vloeit ook voort dat de onder I in reconventie gevorderde verklaring voor recht dient te worden afgewezen.
De inboedelgoederen
4.6.
De onder II in conventie door [erfgenaam] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat de aldaar opgesomde inboedelgoederen onder het vruchtgebruik vallen, wordt toegewezen nu [naam] geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering.
Afgifte persoonlijke spullen
4.7.
[erfgenaam] vordert onder III afgifte van een aantal persoonlijke spullen van erflaatster. In de eerste plaats vordert [erfgenaam] de afgifte van de trouwring van haar vader. Dit kan de rechtbank niet toewijzen nu onvoldoende duidelijk is geworden dat [naam] deze ring in zijn bezit heeft. Mocht [naam] de trouwring toch nog ergens tegenkomen, dan moet hij deze ring alsnog aan de kinderen van erflaatster afgeven. De ring valt immers in de nalatenschap en komt de kinderen toe.
4.8.
[naam] heeft op de zitting erkend dat het adressenboekje van erflaatster is. Dat betekent dat het adressenboekje zal moeten worden afgegeven aan [erfgenaam] . [1] [naam] heeft op zitting ook gezegd dit te zullen doen en de rechtbank zal hem daartoe, voor zover nog nodig, veroordelen.
4.9.
Tot slot ligt de door [erfgenaam] gevorderde afgifte van de trouwkleding van erflaatster ter beoordeling voor. [naam] heeft aangevoerd dat deze kleding door hem aangeschaft en aan erflaatster geschonken is en dat erflaatster deze heeft gedragen tijdens hun huwelijk. Daarmee is de kleding eigendom van erflaatster geworden en behoort deze nu tot haar nalatenschap. Dat de kleding voor [naam] een grote emotionele waarde heeft begrijpt de rechtbank, maar het was aan erflaatster om over haar eigendommen te beschikken. Nu erflaatster haar kinderen als haar enige erfgenamen heeft benoemd, komt de trouwkleding aan hen toe en dient [naam] deze aan hen af te geven.
4.10.
Als prikkel tot nakoming van de veroordeling tot afgifte van het adressenboekje en de trouwkleding zal de rechtbank een dwangsom opleggen. De rechtbank acht een bedrag van € 50,00 per dag passend en zal deze dwangsom maximeren tot een totaalbedrag van € 5.000,00. De dwangsom kan pas gaan lopen één week na betekening van dit vonnis. Tot die tijd heeft [naam] nog de kans om aan de veroordeling te voldoen en te voorkomen dat hij dwangsommen moet betalen.
Aflossing op hypothecaire schuld woning erflaatster?
4.11.
Partijen twisten over de vraag of door [naam] enige aflossing is gedaan op de hypothecaire geldlening ten aanzien van de woning van erflaatster. [erfgenaam] vordert in conventie onder IV een verklaring voor recht dat [naam] niets heeft afgelost op de hypothecaire geldlening die door erflaatster is aangegaan en dat hij uit dien hoofde geen vordering heeft op de nalatenschap. [naam] vordert in reconventie het tegenovergestelde, namelijk een verklaring voor recht dat hij wel op de hypotheek heeft afgelost. Volgens [naam] heeft hij in ieder geval € 25.000,00 op de hypotheek van erflaatster afgelost en dit bedrag vordert hij van [erfgenaam] .
4.12.
Voorafgaand aan hun huwelijk hebben [naam] en erflaatster op 21 april 2009 een samenlevingscontract gesloten, waarin is opgenomen dat [naam] voornemens is om de bestaande hypothecaire schuld op de woning van erflaatster (geleidelijk) af te lossen en dat voor het bedrag van die aflossing een vordering op erflaatster zou ontstaan. In de huwelijkse voorwaarden van 13 september 2011 is vermeld dat [naam] de bestaande hypothecaire schuld op het huis van erflaatster bij de Rabobank voor een deel heeft afgelost en de intentie heeft deze (geleidelijk) geheel af te lossen, zonder dat daarbij een bedrag is genoemd. De rechtbank leidt hieruit af dat een eventuele aflossing in de periode tussen het samenlevingscontract en het huwelijk (tussen 21 april 2009 en 14 september 2011) moet hebben plaatsgevonden, zoals [naam] ook heeft gesteld.
4.13.
Weliswaar leveren de huwelijkse voorwaarden als notariële akte dwingend bewijs op van daarin vermelde feiten, maar tegenbewijs staat vrij (artikel 157 lid 2 Rv). In dit geval is het tegenbewijs geleverd. [erfgenaam] heeft er alles aan gedaan om te proberen te achterhalen of enige aflossing heeft plaats gevonden. [erfgenaam] heeft door middel van een verzoek ex artikel 843a Rv inzage gekregen in de relevante bankrekeningen, zonder dat enige aanwijzing voor een aflossing door [naam] is gevonden.
[naam] zelf heeft geen enkele onderbouwing gegeven ten aanzien van het tijdstip, de omvang of de wijze van een eventuele aflossing. Hij weet niet meer te vertellen wanneer hij zou hebben afgelost, op welke manier, of tot welk bedrag. Hij stelt slechts dat het minimaal om € 25.000,00 zou gaan, en dat het geld afkomstig zou zijn uit de erfenis van zijn overleden ex-vrouw. Bankafschriften, belastingaangiften en/of hypotheekoverzichten die een aflossing door [naam] zouden kunnen aantonen, ontbreken echter volledig.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [naam] daadwerkelijk enige aflossing op de hypotheek van erflaatster heeft verricht zodat aan de ongespecificeerde bepaling in de huwelijkse voorwaarden geen betekenis toekomt. De door [erfgenaam] gevorderde verklaring voor recht zal de rechtbank toewijzen, wat ook betekent dat de door [naam] in reconventie gevorderde verklaring voor recht en vordering tot betaling van € 25.000,00 worden afgewezen.
Opeethypotheek
4.14.
Erflaatster heeft op enig moment een zogenaamde ‘opeethypotheek’ afgesloten. Op het moment van overlijden bedroeg de schuld inzake deze hypotheek € 48.632,00. [erfgenaam] stelt dat [naam] de helft van deze schuld moet betalen, nu de kosten van de gezamenlijke huishouding hiervan zijn voldaan en [naam] daarvan geprofiteerd heeft terwijl in de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat naar evenredigheid van inkomen en vermogen had dienen te worden bijgedragen in deze kosten. [erfgenaam] stelt dat [naam] niet of te weinig heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding en dat hij op grond van ongerechtvaardigde verrijking dan wel de redelijkheid en billijkheid gehouden is om de helft van de hypotheekschuld te voldoen.
4.15.
Erflaatster en [naam] hebben zelf afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding in artikel 3 van hun huwelijkse voorwaarden. Hierin staat – kort gezegd – dat deze kosten door de beide echtgenoten worden gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen en, indien dat inkomen niet voldoende is, naar evenredigheid van ieders vermogen. Verder bevat artikel 3 een vervalbeding, inhoudende dat een echtgenoot een eventuele vordering op de andere echtgenoot omdat hij te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar moet instellen.
4.16.
Vast staat dat er door erflaatster over een periode van 13 jaar (2010 – 2023) geld is opgenomen uit de opeethypotheek. De vordering van [erfgenaam] ziet op deze gehele periode, maar stuit voor het overgrote deel af op het vervalbeding. Op basis hiervan kan [erfgenaam] hoogstens een vordering instellen over het laatste kalenderjaar 2023. De werking van het vervalbeding kan niet door erfgenamen worden omzeild met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking dan wel strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarvoor hebben zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waarbij meeweegt dat erflaatster deze regeling zelf is overeengekomen en zij er zelf voor heeft gekozen geen vorderingen in te dienen voor (eventuele) hogere bijdragen in de kosten van de huishouding.
Ten aanzien van 2023 geldt dat onvoldoende onderbouwd is dat erflaatster in dit laatste jaar van haar leven meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe zij op basis van de huwelijkse voorwaarden verplicht was. Om dat te kunnen vaststellen moet men immers een opstelling maken van de totale kosten van de huishouding over dat kalenderjaar, het inkomen van beide echtelieden in dat jaar en, indien dit niet toereikend is, van hun vermogen. Daar is geen enkel inzicht in verschaft. [erfgenaam] heeft zelfs in het geheel niet onderbouwd dat de opgenomen bedragen door erflaatster volledig zijn uitgegeven aan kosten van de huishouding of wellicht ook aan eigen kosten De in conventie onder V gevorderde betaling van € 24.316,00 aan de nalatenschap wordt dan ook afgewezen.
Nagekomen baten
4.17.
Na het overlijden van erflaatster zijn door [naam] nog enkele betalingen ontvangen die volgens [erfgenaam] aan de nalatenschap toekomen. Na eisvermindering ter zitting gaat het nog om betalingen door VGZ, SVB, een energie terugbetaling en een pensioenuitkering, in totaal een bedrag van € 2.361,59 dat [erfgenaam] van [naam] vordert. Deze vordering is door [naam] erkend en zal daarom worden toegewezen.
Geldopnames
4.18.
Op 27 november 2023, de dag waarop erflaatster het aanvullend testament opstelde, heeft [naam] al het geld, zijnde een bedrag van € 11.500,00, van de gezamenlijke rekening overgeboekt naar zijn privérekening. Daarna heeft [naam] in totaal € 7.466,47 teruggestort op de gezamenlijke rekening om daarmee boedelkosten te voldoen. [erfgenaam] stelt dat hierdoor vóór het overlijden € 4.033,53 van het gezamenlijke banktegoed door [naam] is onttrokken en dat hij de helft hiervan, een bedrag van € 2.016,76, aan de nalatenschap dient te vergoeden.
4.19.
De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. Het aanvullend testament bepaalt namelijk dat gelden op de gezamenlijke rekening eigendom zijn van [naam] . In het aanvullend testament staat immers “
Voor de goede orde wijs ik erop dat het huidige saldo op de en/of-rekening de opbrengst is van de garage van mijn partner en dus helemaal aan hem toebehoort”.Hoewel deze opmerking in een akte is opgenomen met als titel ‘aanvullend testament’, heeft erflaatster met deze opmerking niet over haar nalatenschap beschikt. Zij verklaart hiermee immers juist dat het geld op de gezamenlijke rekening níet haar bezit is. Deze verklaring heeft dwingende bewijskracht, zodat er in beginsel vanuit moet worden gegaan dan deze verklaring klopt. [erfgenaam] heeft hier onvoldoende tegenover gesteld, zodat tegenbewijs niet is geleverd. Het enkele feit dat de garagebox al enkele jaren eerder was verkocht, is in ieder geval onvoldoende. Er is bovendien niet gesteld of gebleken dat tussen het opstellen van het aanvullend testament en het overlijden nog geld door erflaatster op de gezamenlijke rekening is gestort.
Het door [naam] overgeboekte bedrag viel daarom niet in de nalatenschap en hij is niet gehouden het door [erfgenaam] gevorderde bedrag aan de nalatenschap te vergoeden.
Auto
4.20.
Tot slot stelt [erfgenaam] dat [naam] gehouden is om aan de nalatenschap te vergoeden de helft van de opbrengst van de verkoop van een gezamenlijk met erflaatster aangekochte auto. [naam] betwist dat sprake was van gezamenlijk eigendom en voert aan dat de auto zijn privébezit was. Ter onderbouwing heeft [naam] een bankafschrift (productie 7) van zijn privérekening overgelegd, waaruit blijkt dat de auto op 11 november 2013 is aangeschaft voor het bedrag van € 5.250,00. Op datzelfde afschrift is te zien dat voorafgaand aan de afschrijving van de koopsom een bedrag van € 2.750,00 naar de rekening is overgemaakt vanaf een andere bankrekening op naam van [naam] onder de omschrijving “aanvulling auto”. Dit deel van de koopsom was dus van [naam] afkomstig. Uit het afschrift blijkt echter ook dat het dat het resterende deel van de koopsom van € 2.500,00 op een ander moment diezelfde dag is bijgeschreven. De herkomst van dit laatste bedrag is echter in productie 7 zwartgelakt. Hierdoor is niet te zien vanaf welke bankrekening of met welke omschrijving dit bedrag is bijgestort. [naam] heeft hiervoor ter zitting geen verklaring kunnen geven, terwijl hij degene is die deze informatie heeft zwartgelakt en dus niet heeft willen delen met de rechtbank of de andere partij.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat het bedrag van
€ 2.500,00 – en dus ongeveer de helft van de koopsom – afkomstig was van erflaatster, zodat de auto door [naam] en erflaatster gezamenlijk is aangeschaft. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat erflaatster voor de helft eigenaar van de auto was en dat haar aandeel in de verkoopopbrengst aan de nalatenschap toekomt. Nu [naam] de auto voor
€ 1.250,00 heeft verkocht, dient hij € 625,00 aan de nalatenschap te vergoeden.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.21.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de garage niet onder het vruchtgebruik valt en veroordeelt [naam] tot afgifte van de sleutels van de garage aan [erfgenaam] ,
5.2.
verklaart voor recht dat de volgende inboedelgoederen onder het vruchtgebruik vallen:
- de in de keuken aanwezige inbouwkeuken en extra hangende keukenkasten en werkbladen aan alle wanden,
- de in de serre aanwezige tuinmeubels,
- de in de huiskamer aanwezige buffetkast van [familie] ,
- het in de badkamer geplaatste badkamermeubel,
- de in de slaapkamer aanwezige aromadiffuser, airconditioningapparaat en plafondlamp/ventilator,
- alle in de woning aanwezige lampen.
5.3.
veroordeelt [naam] tot afgifte van het adressenboekje en de trouwkleding van erflaatster binnen één week na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [naam] om aan [erfgenaam] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.5.
verklaart voor recht dat [naam] niets heeft afgelost op de hypothecaire geldlening die door erflaatster is aangegaan ten behoeve van haar woning en dat hij uit dien hoofde geen vordering heeft op de nalatenschap,
5.6.
veroordeelt [naam] tot betaling van in totaal € 2.361,59 aan nagekomen baten,
5.7.
veroordeelt [naam] tot betaling van € 625,00 wegens verkoop van de gezamenlijke auto,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af,
5.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 4:182 lid 1 BW gaan goederen van de nalatenschap van rechtswege over op de erfgenamen.