ECLI:NL:RBZWB:2025:6649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
5 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/435094 / FA RK 25-2338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Verger-Maas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarigen in het kader van ouderschapsplan na echtscheiding

Op 29 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen heeft de communicatie met de moeder volledig afgewezen en stemt niet in met hulpverlening, wat leidt tot een onduidelijke en onrustige situatie voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid en rust, en dat de verantwoordelijkheid voor de situatie niet bij hen moet liggen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de zorgregeling te wijzigen, waarbij de kinderen voortaan eenmaal per week bij de vader gaan avondeten, met de mogelijkheid voor uitbreiding van deze regeling in onderling overleg tussen de ouders. De eerdere afspraken uit het ouderschapsplan van 1 april 2019 zijn niet meer van toepassing. De kinderrechter heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de communicatie en de zorgregeling, en heeft hen gewezen op de mogelijkheid van hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens: C/02/435094 / FA RK 25-2338 en C/02/435152 / FA RK 25-2361
datum uitspraak: 29 september 2025
nadere beschikking
in de zaken van
[minderjarige 1],
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
en
[minderjarige 2],
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
geboren op 30 september 2013 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De Raad voor de Kinderbescherming Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, is op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken in de procedure.

1.Het nadere verloop van het geding

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 19 juni 2025 en de daarin vermelde brieven van voormelde minderjarigen;
- de e-mail met bijlage van mw. [naam] van 17 augustus 2025, ontvangen via e-mail van de Raad van 18 augustus 2025;
- e-mail van de vader van 18 augustus 2025;
- e-mail van de vader van 1 september 2025.
1.2
De kinderrechter heeft op 8 mei 2025 een brief van [minderjarige 1] (in zaaknummer C/02/435094 / FA RK 25-2338) en een brief van [minderjarige 2] (in zaaknummer C/02/435152 / FA RK 25-2361) ontvangen.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben allebei op 22 mei 2025 afzonderlijk met de kinderrechter gesproken.
1.4
Op 19 juni 2025 heeft er een zitting plaatsgevonden, waarbij de ouders en een vertegenwoordigster van de Raad zijn verschenen.
1.5
In de beschikking van 19 juni 2025 zijn de vragen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangehouden tot de zitting van 15 september 2025. Aan beide ouders is gevraagd om uiterlijk op 2 september 2025 te laten weten wat de stand van zaken is. Aan de Raad is verzocht om uiterlijk 2 september 2025 het verslag van mevrouw [naam] in te sturen of de kinderrechter anderszins te informeren.
1.6
De zaken zijn gelijktijdig, met gesloten deuren, op de zitting van 15 september 2025 nader mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig de ouders en een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De nadere beoordeling

De vraag van de kinderen
2.1
Aan de orde zijn de vragen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat zij volledig bij de moeder wonen en af en toe contact hebben met de vader.
Traject
2.2
Tijdens de zitting op 19 juni 2025 hebben beide ouders zich bereid verklaard mee te werken aan een traject bij mevrouw [naam], conform het voorstel van de Raad. Zij hebben hiertoe enkele doelen met elkaar afgesproken.
2.3
In het verslag van mw. [naam] van 17 augustus 2025 staat aangegeven dat er drie gesprekken met de ouders, één gesprek met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en één gesprek met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , de vader en (later) de moeder hebben plaatsgevonden. Uit het verslag blijkt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is. De vader kan de moeder niet aankijken. Hij reageert niet op e-mails van de moeder. De afspraak is gemaakt dat de ouders binnen twee dagen zullen reageren op een e-mail van de andere ouder. Mevrouw [naam] ziet verder weinig handvatten om te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. Er is met de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een afspraak over een voorlopige zorgregeling gemaakt, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op donderdag na school bij de vader avondeten en eenmaal per veertien dagen een dag in het weekend bij hem verblijven. In de zomervakantie zijn zij één week bij de vader geweest. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij niet zichzelf kunnen zijn bij de vader. Ze zijn bang dat hij boos wordt en gaat schreeuwen. Ze willen dit niet meer. Mevrouw [naam] heeft aangegeven dat er geen goede communicatie tussen de vader en de kinderen is. Zij adviseert hiervoor hulpverlening via een kindercoach.
De standpunten van de ouders
2.4.
De vader heeft in zijn e-mails bezwaar geuit over de inhoud van het verslag van mevrouw [naam] en de toevoeging daarvan aan het dossier van de rechtbank. De vader heeft de samenwerking met haar beëindigd, omdat hij het traject niet passend vond en de verslaglegging niet correct. Het traject heeft geleid tot een verdere verwijdering tussen de kinderen en hem. Het contact is drastisch beperkt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn tijdens de zomervakantie maar één week bij hem geweest. Het voelde toen stroef en afstandelijk. Zij komen nu maar een uurtje of een half uurtje langs, enkel om te eten. In het weekend komen ze ook niet de hele dag. Het voelt voor hem als ouderverstoting. Het contact met de kinderen is hem ontnomen. Hij begrijpt niet dat dit nu de regeling is. De Raad heeft eerder aangegeven dat het niet in het belang van de kinderen is als zij geen of weinig contact hebben met de vader. De vader wil dat de oorspronkelijke zorgregeling uit het ouderschapsplan van 1 april 2019 weer gaat gelden, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de ene week vanaf woensdagavond tot en met vrijdagavond en in de andere week van woensdagavond tot zondagavond bij hem zijn, alsmede de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen. Desgevraagd geeft de vader aan dat hij geen contact wil met de moeder. Hij wil met ondersteuning van een professionele derde met de kinderen bespreken hoe het komt dat zij een brief aan de rechtbank hebben geschreven zonder dat zij eerder tegen hem hebben verteld wat er is. Desgevraagd geeft de vader aan dat hij op dit moment niet een verwijzing naar het uniform hulpaanbod wil.
2.5.
De moeder heeft aangegeven dat de afspraken bij mevrouw [naam] over de huidige voorlopige zorgregeling in onderling overleg met beide ouders en de kinderen zijn gemaakt. Er is geen contact tussen de ouders. Als er wel contact was geweest, dan had er tussen de ouders bijvoorbeeld gesproken kunnen worden over een andere dag dat de kinderen komen eten bij de vader. De vader communiceert echter alleen met de kinderen. Als hij niet reageert, dan reageren de kinderen ook niet meer. De vader plaatst de kinderen in een lastige positie. Zij mogen ook geen contact met de moeder hebben als ze bij de vader zijn. De moeder is bereid met de hulpverlening te werken aan de communicatie tussen de ouders en kan instemmen met een verwijzing naar het uniform hulpaanbod. Als dat niet mogelijk blijkt, stemt zij in met het advies van de Raad tot een minimale regeling tussen de kinderen en de vader. Zij sluit zich aan bij wat de kinderen aangeven. Ze vindt het wel belangrijk dat zij enig contact met hun vader houden.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
2.6.
De Raad heeft naar voren gebracht dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Zij hebben er last van hebben dat de ouders niet kunnen communiceren met elkaar en dat zij in gescheiden werelden moeten leven bij de ouders. Hoe langer dit duurt, des te meer afstand de kinderen van de vader nemen. Er zijn kleine stappen gezet in het traject bij mevrouw [naam]. Door de samenwerking met haar te stoppen en niet bereid te zijn de hulpverlening te accepteren voor verbetering van de communicatie tussen de ouders, gooit de vader de deur dicht, ook voor het contact met de kinderen. Stap één is verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. Stap twee is het inzetten van hulpverlening om de kinderen te ondersteunen het contact met de vader te herstellen. De Raad ziet geen meerwaarde in een raadsonderzoek, omdat het maanden duurt voordat het onderzoek gereed is en de conclusie hetzelfde zal zijn. Een bijzondere curator is een optie, maar die zal waarschijnlijk ook dezelfde conclusie trekken. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid. Als zij zich niet gehoord voelen, is er het risico dat zij helemaal niet meer naar de vader gaan. Gezien de huidige situatie en de houding van de vader adviseert de Raad om het contact tussen de kinderen en de vader te beperken tot een minimaal contact.
De beoordeling door de kinderrechter
2.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de kinderrechter een vraag gesteld via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Dat betekent dat zij de kinderrechter vragen om ambtshalve een beslissing te nemen over een wijziging van de zorgregeling. Zij kunnen namelijk niet zelfstandig een formeel verzoek indienen, omdat zij als minderjarigen geen formele eigen rechtsingang hebben. Op grond van artikel 1:253a juncto artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, indien haar blijkt dat een minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijst stelt, ambtshalve een beslissing geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De kinderrechter merkt daarbij op dat [minderjarige 2] nog (net) geen twaalf jaar oud is, maar (zoals in de vorige beschikking al is vermeld) de kinderrechter in het gesprek met haar heeft geconstateerd dat zij duidelijk en consequent kan aangeven wat zij graag wil en waarom zij dit wil en dat de kinderrechter daarom ook haar zal ontvangen in haar vraag.
2.8.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in hun brief en aan de kinderrechter aangegeven dat zij zich niet fijn voelen bij hun vader. De vader luistert niet goed en wordt snel boos. Ook mogen zij bij hem niet praten over hun moeder, mogen zij haar geen gedag zeggen als zij haar tegenkomen en mogen zie niet hun telefoons die ze bij hun moeder hebben meenemen naar de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nog een oudere zus. Er spelen ook al langere tijd problemen tussen deze zus en hun vader. Hun ouders hebben geen contact met elkaar. [minderjarige 1] heeft benoemd dat zij ervaart te worden ingezet als ‘postduif’ tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen beiden volledig bij hun moeder wonen en eenmaal per maand enkele uurtjes contact met hun vader.
2.9.
Naar aanleiding van de vorige zitting zijn de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesprekken aangegaan met mevrouw [naam]. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen het versturen van de rapportage van mevrouw [naam] door de Raad aan de kinderrechter. De kinderrechter geeft hierbij aan dat mevrouw [naam] geen mediator is. Zij is namelijk een bemiddelaar in gezag- en omgangszaken. De kinderrechter heeft in de vorige beschikking nadrukkelijk verzocht om de rapportage van mevrouw [naam] en die is dus ook terecht overgelegd en de kinderrechter heeft hier kennis van genomen.
2.10.
Uit informatie van de kinderen, de rapportage van mevrouw [naam] en hetgeen tijdens de zitting met de ouders is besproken is het de kinderrechter duidelijk geworden dat de kinderen er ontzettend veel last van hebben dat hun ouders niet met elkaar communiceren. Alle communicatie en afspraken gaan via hen. Dit is voor de kinderen heel ingewikkeld en belastend. Zij worden hiermee namelijk onderdeel van het probleem dat tussen de ouders ligt. De vader geeft aan dat hij hulp wil tussen hem en de kinderen, maar het lijkt er meer op dat de kinderen zich moeten gaan verantwoorden richting hem. Dat zou niet in het belang van de kinderen zijn en de al kwetsbare band tussen de kinderen en de vader nog verder beschadigen. Bovendien wordt er dan gekeken naar het symptoom in plaats van naar het probleem. Het werkelijke probleem is de verstoorde verhouding en gebrek aan communicatie tussen de ouders, waar de kinderen last van hebben.
2.11.
Tijdens de zitting is aan de ouders door de kinderrechter en de Raad uitleg gegeven over de wijze om hiervoor hulpverlening te krijgen, namelijk dat de ouders zelf samen naar het CJG gaan om hulpverlening te vragen of hiertoe door de kinderrechter verwezen worden via het uniform hulpaanbod. De zitting is ook nog even geschorst om de ouders in de gelegenheid te stellen hierover na te denken en met de Raad over te spreken. Dit heeft echter geen resultaat gehad. De vader blijft aangeven géén contact met de moeder te willen hebben.
2.12.
De vader is het er niet mee eens dat het contact tussen hem en de kinderen in de periode van de gesprekken bij mevrouw [naam] sterk is beperkt. Hij stelt dat hij daar niet mee heeft ingestemd. De moeder heeft aangegeven dat dit wel tussen de ouders en met de kinderen is besproken bij mevrouw [naam]. Zoals ook de Raad tijdens de zitting heeft aangegeven, is de kinderrechter van mening dat hiermee juist is voorkomen dat de kinderen helemaal geen contact meer met hun vader zouden hebben.
2.13.
De vader geeft aan enkel terug te willen naar de zorgregeling uit het ouderschapsplan, waarbij de kinderen meerdere dagen per week bij hem verblijven. Hij benoemt daarbij dat de Raad de vorige keer heeft aangegeven dat het niet in het belang van de kinderen is om het contact tussen hem en de kinderen vergaand te beperken. De Raad heeft daarbij echter ook aangegeven dat de acceptatie van hulpverlening nodig is voor de communicatie en de samenwerking tussen de ouders. Aan dat deel wil de vader echter niet meewerken. De vader ziet niet in dat dit gevolgen heeft voor zijn contact met de kinderen.
2.14.
De zorgregeling is door de ouders ruim zes jaar geleden afgesproken en vastgelegd in het ouderschapsplan. De kinderen zaten toen nog op de basisschool. Zij hebben sindsdien een hele ontwikkeling doorgemaakt. Dit vraagt om aanpassing van de afspraken naar de behoeften en belangen van de kinderen; niet alleen over de zorgregeling, maar ook over de positie en rol van iedere ouder in het leven van de kinderen. Dit vereist communicatie en overleg tussen de ouders, maar dit wil de vader pertinent niet. De kinderen hebben overduidelijk last van deze situatie, zelfs in die mate dat het sterk van invloed is op de verhouding tussen de kinderen en de vader. De signalen van de kinderen dat zij hier echt last van hebben en dat zij zich niet op hun gemak voelen bij de vader kunnen niet genegeerd worden.
2.15.
De vader lijkt niet tot inzicht te komen dat hij, samen met de moeder, de verantwoordelijkheid moet gaan dragen voor de situatie van de kinderen. Nu hulpverlening niet mogelijk is gebleken omdat de vader daar niet aan wil meewerken, moet de kinderrechter kijken naar waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het meest bij gebaat zijn. Voor de kinderrechter is in ieder geval duidelijk dat ervoor gezorgd moet worden dat zij niet meer de verantwoordelijkheid hoeven te dragen voor de problemen die er tussen de ouders spelen. Met de zorgregeling zoals afgesproken in het ouderschapsplan ervaren zij die verantwoordelijkheid wel en blijven zij last hebben van de situatie. Deze procedure is gestart met de brieven van de kinderen. Ook deze verantwoordelijkheid behoren zij niet te dragen. De kinderrechter zal daarom een eindbeslissing geven, waarin zij de zorgregeling zal wijzigen. Als de vader (of de moeder) de regeling anders wil, zal hij (of zij) in overleg moeten gaan met de andere ouder, vrijwillige hulpverlening via de gemeente moeten vragen of zelf een verzoek moeten indienen bij de rechtbank.
2.16.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gebaat bij duidelijkheid en rust. De kinderrechter ziet daarin met de Raad redenen om de zorgregeling te minimaliseren:
- de kinderrechter bepaalt (ambtshalve) dat de afspraken over de zorgregeling en de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen uit het ouderschapsplan van 1 april 2019 niet meer gelden;
- de kinderrechter bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan eenmaal per week gaan avondeten bij de vader;
-
de oudersmoeten samen afspreken op welke dag dit structureel zal zijn (rekeninghoudende met de andere bezigheden van de kinderen);
- tijdens vakanties gaan de kinderen ook eenmaal per week bij de vader avondeten, tenzij de kinderen (met de moeder) op vakantie zijn;
- uitbreiding van deze zorgregeling (zowel de wekelijkse regeling als de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen) mag in onderling overleg tussen de ouders afgesproken worden;
- de afspraken over de uitbreiding van deze zorgregeling gaan uitdrukkelijk
nietvia de kinderen.
2.17.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat zij dit in het belang van de kinderen acht. Dit betekent dat de beslissing al zal gelden, ook als er hoger beroep tegen wordt ingesteld.
2.18.
De kinderrechter zal aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brieven sturen om haar beslissing aan hen uit te leggen. In deze brieven staat het volgende:
Beste [minderjarige 1] / [minderjarige 2] ,
Afgelopen mei heb je een brief gestuurd aan de kinderrechter en heb je een gesprek met haar gehad. Je hebt aan de kinderrechter gevraagd of je minder vaak bij je vader mag zijn.
In juni heeft de kinderrechter een zitting gehad. Tijdens deze zitting heeft zij gesproken met jouw ouders. Daar was ook iemand van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om advies te geven aan de kinderrechter. Op deze zitting is besloten dat je ouders met jou en je zus naar mevrouw [naam] zouden gaan voor gesprekken.
Er zijn gesprekken geweest bij mevrouw [naam]. Vanaf dat moment zijn jij en je zus al minder vaak bij jouw vader geweest. Maar helaas is er geen oplossing gekomen.
Op 15 september heeft er daarom weer een zitting plaatsgevonden met jouw ouders en iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. Ook tijdens deze zitting is er helaas geen oplossing gekomen. De kinderrechter heeft daarom een beslissing moeten nemen.
De kinderrechter vindt dat jij en je zus teveel verantwoordelijkheid moeten dragen voor het feit dat jouw ouders niet met elkaar praten. Jij en je zus hebben hier veel last van. En door wat er allemaal gebeurt, vinden jullie het allebei niet meer fijn bij je vader. In haar beslissing aan jouw ouders heeft de kinderrechter daarom duidelijk aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor deze situatie bij je ouders ligt. De kinderrechter wil de verantwoordelijkheid weghalen bij jullie.
Zij denkt dat jullie duidelijkheid en rust kunnen gebruiken. Daarom heeft de kinderrechter besloten dat:
  • de regeling zoals het was (de wekelijkse regeling en de verdeling van de vakanties/feestdagen/bijzondere dagen) niet meer geldt
  • jij en je zus voortaan één keer per week gaan avondeten bij jouw vader
  • jouw ouders samen moeten afspreken op welke dag dit structureel zal zijn (dat hoef jij dus niet te doen)
  • tijdens de vakanties gaan jij en je zus ook één keer per week bij jouw vader eten, tenzij jullie op vakantie zijn
  • als jij, je zus of je vader willen dat jullie vaker of langer bij hem zijn, dan mag dit tussen jouw ouders onderling afgesproken worden
  • als jouw vader meer contact wil, moet hij dit bespreken met jouw moeder. Dit gaat niet via jullie.
Dit is een eindbeslissing en dit geldt meteen. Dat betekent dat het proces voor de rechtbank hiermee klaar is. Er kan nog wel door één van jouw ouders in hoger beroep worden gegaan. De zaak gaat in dat geval naar een andere rechter, namelijk van het Gerechtshof in Den Bosch.
De kinderrechter heeft in haar beslissing aan jouw ouders ook laten weten dat als zij het anders willen, ze met elkaar in gesprek moeten gaan. Als dat niet lukt, dan kunnen zij via de gemeente om hulp vragen of zelf een verzoek indienen bij de rechtbank. De kinderrechter vindt het belangrijk dat jouw ouders dan hun verantwoordelijkheid nemen en dat die niet meer bij jou of je zus ligt.
Mocht je nog vragen hebben, kan je bellen of e-mailen. Het telefoonnummer en het emailadres staan bovenaan deze brief.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
wijzigt de zorgregeling in het ouderschapsplan van 1 april 2019, gehecht aan echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2019, en bepaalt ambtshalve dat:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan eenmaal per week avondeten bij de vader, waarbij de ouders afspreken op welke dag dit structureel zal zijn;
- zij tijdens vakanties ook eenmaal per week bij de vader avondeten, tenzij zij op vakantie zijn;
- uitbreiding van deze zorgregeling (zowel de wekelijkse regeling als de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen) in onderling overleg
tussen de oudersafgesproken mag worden;
3.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 29 september 2025 gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden: