ECLI:NL:RBZWB:2025:6653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/639, 25/644 en 25/645
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en kostenraming door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 oktober 2025, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die deze aanslagen aanvecht. De rechtbank behandelt de beroepen en concludeert dat de kostenraming die door de heffingsambtenaar is gepresenteerd niet deugdelijk is. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten van de naheffingsaanslagen correct zijn berekend en dat de tarieven- en kostentabel niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslagen tot enkel het bedrag van de parkeerbelasting. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en transparantie in de kostenraming door de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 25/639, 25/644 en 25/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema, verbonden aan Bezwaartegenverkeersboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 december 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting, met [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 september 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 3 augustus 2024 omstreeks 22:53 uur stil aan de [straat 1] te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,95.
2.1.
De auto met [kenteken] stond op 4 augustus 2024 omstreeks 09:17 uur stil aan de [straat 1] te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,95.
2.2.
De auto met [kenteken] stond op 18 augustus 2024 omstreeks 00:23 uur stil aan de [straat 2] te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,95.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de kostenraming deugdelijk is en of het motiveringsbeginsel is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de kostenraming niet deugdelijk. Het motiveringsbeginsel is niet geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de kostenraming deugdelijk?
5. Belanghebbende betwist de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag. Belanghebbende stelt onder meer dat de gemeente bij de berekening van de hoogte van de kosten uitgaat van een ander aantal aanslagen dan bij de verdeling. Daarnaast zijn er ten onrechte invorderingskosten en onderzoekskosten verwerkt in de berekening en er worden kosten van de bezwaarafhandeling ten onrechte doorberekend via de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte nagelaten om de kosten van de naheffingsaanslag inzichtelijk te maken, aldus belanghebbende.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft de kosten van de naheffingsaanslag gespecificeerd in bijlage D van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2024 (de tarieven- en kostentabel). Hierin worden de kosten berekend tot een bedrag van € 61,65. De gemeentelijke kosten van een naheffingsaanslag mogen ten hoogste vastgesteld worden op € 76,70. [1] De kosten die zijn berekend in de tarieven- en kostentabel overschrijden dus de kosten die genoemd zijn in artikel 3, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (wettekst 1 januari 2024) niet.
5.2.
Het ligt op de weg van de heffingsambtenaar om de kosten van de naheffingsaanslag aannemelijk te maken. [2] In artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen worden zes componenten genoemd waaruit de kosten van de naheffingsaanslag kunnen bestaan. In de tarieven- en kostentabel worden enkel de overheadkosten gespecificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet duidelijk waar de overige kosten uit bestaan. Het zou daarom mogelijk kunnen zijn dat er kostenposten zijn opgenomen die geen samenhang hebben met het opleggen van de naheffingsaanslag. Daarnaast mogen de overheadkosten maximaal 50% van de personeelskosten bedragen. [3] Dit is niet te controleren aan de hand van de tarieven- en kostentabel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de kosten van de naheffingsaanslag niet aannemelijk gemaakt. De tarieven- en kostentabel is niet deugdelijk en dient buiten toepassing te worden verklaard. De naheffingsaanslagen zullen derhalve verminderd moeten worden naar een bedrag bestaande uit enkel de parkeerbelasting.
Is het motiveringsbeginsel geschonden?
6. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd omdat de heffingsambtenaar niet ingaat op alle onderdelen van het bezwaarschrift.
6.1.
Een uitspraak op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het motiveringsbeginsel is geschonden aangezien belanghebbende niet duidelijk maakt welke bezwaargronden niet zijn behandeld door de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde van € 647 per punt. Daarnaast heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 907. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [5] De vergoeding bedraagt in totaal € 1.100,50. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7.2.
Deze zaken zijn op de zittingsdag gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. In elk van de zaken is rechtsbijstand verleend door dezelfde gemachtigde. De zaken zien op hetzelfde geschil, namelijk de kosten van de naheffingsaanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van samenhangende zaken in de beroepsfase. Hetzelfde geldt voor de bezwaarfase. Hierdoor wordt de berekende vergoeding eenmaal vastgesteld en wordt deze verdeeld over de samenhangende zaken. In elk van de zaken wordt daarom afgerond € 366,84 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag met [aanslagnummer 1] tot enkel het bedrag van de parkeerbelasting;
- vermindert de naheffingsaanslag met [aanslagnummer 2] tot enkel het bedrag van de parkeerbelasting;
- vermindert de naheffingsaanslag met [aanslagnummer 3] tot enkel het bedrag van de parkeerbelasting;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 106 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.100,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat voor zover de vergoeding van het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 6 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (wettekst 1 januari 2024).
2.Hoge Raad 28 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3893, r.o. 3.3.
3.Artikel 2, eerste lid, onder f, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
4.Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.