Op 30 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over leerlingenvervoer. Verzoekster, een moeder uit [plaats 1], had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van leerlingenvervoer voor haar zoon, die naar een basisschool voor speciaal onderwijs in [plaats 2] gaat. Deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele afgewezen. Verzoekster was het niet eens met deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en bepaald dat het college haar een vergoeding moet verstrekken voor het reizen naar de basisschool voor haar zoon en een begeleider, tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat zij financieel niet in staat was om het leerlingenvervoer zelf te bekostigen en hierdoor min-uren bij haar werk opbouwde.
De voorzieningenrechter benadrukte dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een bijzonder geval, gezien de omstandigheden van gescheiden ouders en de noodzaak voor stabiliteit voor de zoon. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden, in totaal € 1.814,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.