ECLI:NL:RBZWB:2025:6723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/1835
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van co-ouderschap en ouderschapsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om kinderbijslag voor zijn zoon, omdat er sinds 5 september 2022 sprake zou zijn van co-ouderschap. De Svb had de aanvraag afgewezen, omdat de zoon nog steeds bij de moeder woont, en co-ouderschap op zich niet automatisch recht geeft op kinderbijslag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan.

De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de aanvraag heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat de Svb dit terecht heeft gedaan, omdat het ouderschapsplan uit 2014 bepaalt dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. De rechtbank stelt vast dat de afspraken in het ouderschapsplan niet zijn gewijzigd door latere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank wijst erop dat, hoewel er co-ouderschap is, dit niet automatisch leidt tot recht op kinderbijslag voor eiser, omdat de afspraken over het hoofdverblijf en de kinderbijslag in het ouderschapsplan nog steeds van kracht zijn.

Eiser had ook aangevoerd dat hij recht heeft op 50% van de kinderbijslag, maar de rechtbank oordeelt dat de Svb geen ruimte had om de kinderbijslag te splitsen, gezien de bestaande afspraken. De rechtbank benadrukt dat de feitelijke situatie van co-ouderschap niet relevant is voor de vraag of het hoofdverblijf van de zoon is gewijzigd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon vanaf het vierde kwartaal van 2022. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1835 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht, de Svb

(gemachtigde: dhr. mr. M.F. Sturmans).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiser om vanaf het 4de kwartaal van 2022 kinderbijslag te ontvangen voor zijn [zoon 1], omdat er vanaf 5 september 2022 sprake is van co-ouderschap. De Svb heeft de aanvraag afgewezen, omdat [zoon 1] nog het hoofdverblijf heeft bij zijn moeder (de ex-partner van eiser). Dat er sprake is van co-ouderschap brengt volgens de Svb op zichzelf nog niet mee dat eiser aanvrager kan worden voor de kinderbijslag en evenmin dat hij er recht op heeft om de helft van de kinderbijslag te ontvangen. Eiser is het daar niet mee eens en voert een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het besluit van de Svb juist is.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Svb terecht de aanvraag van eiser heeft geweigerd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Op 3 oktober 2023 en daarna nogmaals op 11 november 2023 heeft eiser aan de Svb doorgegeven dat door de rechtbank is bepaald dat [zoon 1] per 5 september 2022 de ene week bij vader is en de andere bij moeder. De Svb heeft dit aangemerkt als een aanvraag om (gedeeltelijke) kinderbijslag te ontvangen voor [zoon 1] vanaf het 4de kwartaal van 2022. Op 4 maart 2024 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid beroep
3. In haar verweerschrift heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift buiten de daarvoor geldende termijn zou zijn ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het beroepschrift wel tijdig is ingediend. De betreffende brief, die (tevens) is aangemerkt als beroepschrift in de onderhavige zaak, is op 10 oktober 2024 ontvangen door de griffie. Dat is (nog net) binnen de termijn van zes weken vanaf de dag na 29 augustus 2024. [1] Het beroep is dus ontvankelijk.
De niet betwiste feiten
4. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
4.1.
Eiser en zijn ex-partner zijn de ouders van [zoon 1] (thans 13 jaar) en [zoon 2] (thans 15 jaar).
4.2.
Op 30 september 2014 hebben zij een ouderschapsplan getekend waarin (onder andere) het navolgende is opgenomen:
Artikel 2. Hoofdverblijf, verhuizing en paspoort
2.1
De kinderen zullen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder en zullen op haar adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan. Aan moeder komt daarom het recht toe om de kinderbijslag ten goede te innen.
Verder is in het derde artikel een zorg- en contactregeling opgenomen. Dit wordt ook wel een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken genoemd.
4.3.
In een tussenbeschikking van 23 augustus 2022 in een familierechterlijke procedure tussen beide ouders is het ouderschapsplan [2] gewijzigd voor zover het ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Daarbij is - kort gezegd - (voorlopig) bepaald dat er vanaf 5 september 2022 ten aanzien van [zoon 1] en [zoon 2] sprake is van co-ouderschap.
4.4.
In een daaropvolgende tussenbeschikking van 24 januari 2023 is (onder andere) bepaald dat [zoon 2] zijn hoofdverblijf heeft bij eiser, terwijl het verzoek van eiser tot wijziging van het hoofdverblijf van [zoon 1] is afgewezen.
4.5.
Met een besluit van 24 mei 2023 heeft de Svb aan eiser kinderbijslag toegekend voor [zoon 2] vanaf het 2e kwartaal van 2023. Het bezwaar en beroep van eiser, gericht op toekenning vanaf het 4e kwartaal van 2022, zijn (uiteindelijk [3] ) ongegrond verklaard.
Het standpunt van de Svb
5. De Svb persisteert bij het bestreden besluit en de motivering daarvan. Daarin staat - samengevat - dat de Svb uit dient te gaan van het ouderschapsplan van 30 september 2014. De afspraken die daarin stonden over het hoofdverblijf van en de kinderbijslag voor [zoon 1] zijn namelijk niet gewijzigd door de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2022 en evenmin door uitspraken van latere datum. Dat er vanaf 5 september 2022 sprake is van co-ouderschap wil nog niet zeggen dat eiser daardoor gerechtigd is om (gedeeltelijke) kinderbijslag voor [zoon 1] te ontvangen.
Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt dat hij recht heeft op in ieder geval 50% van de kinderbijslag voor [zoon 1] omdat er al geruime tijd sprake is van co-ouderschap en er daarbij geen afspraken zijn gemaakt over kinderbijslag. Volgens eiser is sprake van een bestendige situatie en verschuilt de Svb zich ten onrechte achter oude afspraken vanuit een tijd dat de situatie helemaal anders was.
Toetsingskader
7. Verzekerden voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan 18 jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. Meestal hebben kinderen twee voor de AKW verzekerde ouders en hebben de twee ouders over dezelfde tijdvakken recht op kinderbijslag voor dezelfde kinderen. Hun rechten op kinderbijslag lopen dan samen. Op grond van de samenloopbepalingen die zijn opgenomen in de AKW en het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK), wordt over hetzelfde tijdvak per kind slechts éénmaal kinderbijslag uitbetaald. Meestal moet de Svb de kinderbijslag volledig uitbetalen aan één van beide ouders. Soms is een gesplitste uitbetaling aan de orde.
7.1.
Voor gevallen waarin een kind behoort tot de huishoudens van twee verzekerde ouders die geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren, is – op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW – een aanvullende regeling getroffen in artikel 10 van het BUK. Deze regeling komt erop neer dat bij co-ouderschap de kinderbijslag bij helfte wordt uitbetaald aan beide ouders, tenzij er in een overeenkomst (ouderschapsplan) of rechterlijke uitspraak iets anders is bepaald.
Overwegingen
8. Naar het oordeel van de rechtbank had de Svb geen ruimte om te bepalen dat eiser vanaf het 4de kwartaal van 2022 recht heeft op (gedeeltelijke) uitbetaling van de kinderbijslag voor [zoon 1].
8.1.
Doorslaggevend hiervoor is dat in het ouderschapsplan uit september 2014 is vastgelegd dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en dat daarom aan haar het recht toekomt om de kinderbijslag te innen. De beschikkingen van de rechtbank van 23 augustus 2022 en 24 januari 2023 hebben het ouderschapsplan op dit punt – voor wat betreft [zoon 1] althans – niet gewijzigd.
8.2.
De omstandigheid dat in de beschikking van 23 augustus 2022 is vastgelegd dat [zoon 1] vanaf 5 september 2022 even vaak bij eiser verblijft als bij de moeder, doet hier niet aan af. Daarmee staat vast dat beide ouders hem vanaf dat moment in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Dit zou er echter alleen toe hebben kunnen leiden dat de kinderbijslag vanaf dat moment gelijk verdeeld werd uitbetaald aan beide ouders, als daarover niet iets anders was overeengekomen of bepaald in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak. Zoals hiervoor overwogen, is dat hier juist wel het geval. De rechtbank wijst ter onderbouwing van deze conclusie op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1211), waarin ook zo is geoordeeld in een vergelijkbare zaak.
8.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de situatie van [zoon 1] niet vergelijkbaar is met die van [zoon 2]. Voor [zoon 2] geldt namelijk dat de afspraak uit het ouderschapsplan over het hoofdverblijf is gewijzigd in de beschikking van 24 januari 2023. De toekenning van de kinderbijslag aan eiser met ingang van het 2de kwartaal van 2023 houdt verband met die wijziging.
8.4.
Voor zover eiser zich beroept op het bestendige karakter van de feitelijke situatie, zoals bedoeld in beleidsregel “Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096) [4] ” – in de zaak van [zoon 2] kwam dit (ook) aan de orde [5] – kan hem dat evenmin baten. Immers, of er in de praktijk sprake was van een bestendige co-ouderschapsregeling, is niet relevant voor de vraag of het hoofdverblijf van [zoon 1] gewijzigd is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser er geen recht op heeft om (gedeeltelijke) kinderbijslag te ontvangen voor [zoon 1] vanaf het 4de kwartaal van 2022. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier op 7 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 18
[…]
2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
[…]
4. Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
5. Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
[…]
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK)

Artikel 10. Uitbetaling kinderbijslag bij co-ouderschap

1. Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.
[…]
Beleidsregel SB1096: Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding
en co-ouderschap (versie 10)
[…]
Een kind kan ook (beurtelings) tot twee huishoudens behoren. Dit doet zich voor bij co-ouderschap. Op grond van artikel 10, eerste lid Besluit uitvoering kinderbijslag is sprake van co-ouderschap als beide ouders een kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke uitspraak overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Als in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak geen verdeling van de kinderbijslag is overeengekomen, dan betaalt de SVB de kinderbijslag waarop één van beide ouders recht heeft in gelijke mate uit aan beide ouders. De kinderbijslag waarop de andere ouder recht heeft, betaalt de SVB in dat geval niet uit.
[…]
Voor de interpretatie van het begrip 'overwegend in gelijke mate verzorgen' in de zin van artikel 10, eerste lid Besluit uitvoering kinderbijslag valt de SVB terug op het beleid in SB1014 over tot het huishouden behoren. Dit houdt in dat het kind afwisselend in overwegend gelijke mate de nachtrust moet doorbrengen bij beide ouders. Als het kind aan deze voorwaarde voldoet, dan neemt de SVB aan dat de verzorging en het onderhoud zijn verdeeld zoals is vastgelegd in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. De SVB gaat
alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 jo artikel 6:8 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.In het dictum staat dat het ouderschapsplan is ondertekend op 30 september 2019, maar de rechtbank gaat ervan uit dat dit een verschrijving betreft en dat bedoeld is 30 september 2014.
3.Aanvankelijk had de Svb het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar die beslissing op bezwaar is op 15 mei 2024 vernietigd door de rechtbank.
4.Vanaf 1 november 2017 tot en met 8 maart 2023 gold versie 10 daarvan.
5.Overigens is daar toen niet op beslist door de rechtbank, omdat binnen de betreffende termijn van zes maanden de hiervoor genoemde beschikking van 24 januari 2023 was uitgesproken.