4.3.3Feiten en omstandigheden
De aanleiding
De aanleiding voor het onderzoek naar witwassen ten aanzien van de woning aan de [adres 1] en de aankoopgelden en de verbouwingskosten daarvan, is dat op grond van het bevel tot stelselmatige informatie-inwinning, door opsporingsambtenaren van de unit Werken Onder Dekmantel, contact is gelegd met [naam 1] . [naam 1] is de zus van de in het onderzoek Biedenkopf betrokken personen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [naam 1] heeft in 2014 tijdens de gesprekken die zijn gevoerd onder meer aangegeven dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] tien jaar lang in de hasjhandel hebben geopereerd. De hasj is in Marokko opgehaald, waarna het naar Frankrijk en Nederland is getransporteerd en vervolgens over coffeeshops is verdeeld.
[naam 1] heeft verder aangegeven dat haar jongste broer, [medeverdachte 1] , in [plaats 2] woonachtig is en getrouwd is met een Colombiaanse vrouw genaamd [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). [naam 1] heeft een goede verstandhouding met [naam 2] . [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat [naam 1] bij hem kan wonen, omdat hij een nieuwe woning heeft die hij op korte termijn zal betrekken. (In een telefoongesprek op 28 januari 2015 zegt [naam 2] dat ze voornemens zijn om te verhuizen.) Volgens [naam 1] is het pand gelegen in een buitengebied van [plaats 2] en betreft het 600 vierkante meter aan woonoppervlakte, met daaromheen nog een groot stuk grond. [naam 1] heeft verder gezegd dat het pand verbouwd wordt en er veel glas in is verwerkt. Het pand is voorzien van een inpandig zwembad, een bioscoop, een badkamer vol goud en een sauna.
De politie heeft via verder onderzoek kunnen achterhalen dat het omschreven pand is gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] . Volgens de GBA stond er ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven op dit adres. Op basis van informatie van het kadaster is naar voren gekomen dat het pand sinds 24 augustus 2012 op naam staat van [medeverdachte 5] . Uit de GBA blijkt echter dat [medeverdachte 5] , van 15 oktober 2011 tot 22 november 2012, ingeschreven heeft gestaan op een ander adres in [plaats 3] , waarna zij geëmigreerd is naar het buitenland.
Onderlinge relaties en financiële omstandigheden[medeverdachte 5] is in december 2012 getrouwd met [naam 3] en zij wonen sindsdien in Zuid-Amerika. Uit de GBA blijkt dat [medeverdachte 5] de moeder is van [naam 2] . Deze moeder-dochterrelatie wordt door tapgesprekken onderschreven. Uit die tapgesprekken en de stelselmatig ingewonnen informatie is verder gebleken dat [medeverdachte 1] en [naam 2] een relatie hebben, zij samen kinderen onderhouden en op hetzelfde adres verblijven. [medeverdachte 5] en [naam 3] kunnen daarom als de schoonouders van [medeverdachte 1] worden beschouwd.
De bankrekeningen van [medeverdachte 5] en haar partner zijn onderzocht. Er zijn geen (terug)betalingen te relateren aan de [adres 1] in [plaats 2] . De legale inkomsten van [medeverdachte 5] , tussen 2012 en 2015, bestaan uit een uitkering vermeerderd met zorg- en huurtoeslag. [naam 3] verdient in die jaren een modaal tot beneden modaal inkomen. Bij de Belastingdienst is geen groot vermogen van beide echtelieden bekend.
[naam 2] heeft tot 15 april 2010 in de schuldsanering gezeten. In de jaren 2010-2014 heeft zij geen andere inkomsten dan huur-, kinder- en zorgtoeslag. Bij de Belastingdienst in Nederland zijn geen inkomsten of werkzaamheden van [medeverdachte 1] bekend geworden. Hij bezit geen onroerend goed en heeft geen Nederlandse bankrekeningen op naam staan.
De aankoop van het onroerend goed aan de [adres 1] in [plaats 2]
Het pand met aanbehoren aan de [adres 1] in [plaats 2] is vanaf 26 juni 2011, voor een vraagprijs van € 795.000, te koop aangeboden door [makelaarskantoor] te [plaats 4] . In eerste instantie is er tussen de verkoper en [naam 3] overeenstemming bereikt over de aankoop, maar is nog niet duidelijk geweest op wiens naam het pand moet komen te staan: hetzij op eigen naam van [naam 3] , danwel op naam van zijn dochter danwel op naam van zijn schoonzoon. [naam 3] heeft zelf alleen zonen. Zijn vrouw [medeverdachte 5] heeft wel dochters waaronder [naam 2] waarvan [medeverdachte 1] , zoals eerder al aangegeven, de partner is. [naam 3] heeft uiteindelijk aan de makelaar aangegeven dat niet hij maar zijn schoonzoon het pand zou gaan kopen. Tussen 23 december 2011 tot en met 28 februari 2012 heeft de makelaar vervolgens contact gehad met [naam 4] . Hij heeft uit naam van [b.v.] voormeld pand gekocht. Vervolgens heeft [naam 5] zich bij de makelaar gemeld als contactpersoon en bemiddelaar namens [naam 4] . Hij heeft gecorrespondeerd over de levering, de waarborgsom en de koopakte is naar zijn e-mailadres verstuurd. [b.v.] heeft op 23 augustus 2012 afstand gedaan van het recht op levering. Op diezelfde dag heeft de levering, middels een cessie, plaatsgevonden aan [medeverdachte 5] .
De financiering van het onroerend goed aan de [adres 1] in [plaats 2]
De aankoop van de [adres 1] in [plaats 2] , zowel door [b.v.] als door [medeverdachte 5] , is verlopen via [notariskantoor] in [plaats 5] . Bij de aankoop van het onroerend goed door [medeverdachte 5] is opnieuw [naam 5] verschenen. Hij heeft [medeverdachte 5] vergezeld en zich bij de notaris als haar adviseur voorgesteld. Het aankoopbedrag bedraagt in totaal € 718.088,78,-. Een bedrag van € 188,79 is contant aan de notaris betaald. Een totaalbedrag van € 717.900,- is in vier termijnen overgeschreven (op 4 juni, 20 juni, 11 juli en 23 augustus 2012) op de derdengeldrekening van de notaris. Bij de transacties is (vertaald naar het Nederlands) vermeld: goudhandel (tweemaal); lening en juridische kosten (eenmaal) en transactie Fac Ma 78/2012 van 2-7-2012 (eenmaal). Geen van de vier betalingskenmerken is in verband te brengen met een lening voor dit vastgoed.
De betalingen zijn afkomstig van buitenlandse bedrijven, uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, die handelen in goud en sieraden. De bedrijven staan op naam van [naam 6] . Er wordt geen hypotheekrecht gevestigd op het pand. Uit gegevens van de notaris blijkt dat er onder de betalingen een leningsovereenkomst ligt. Deze leenovereenkomst is op 21 mei 2012 afgesloten, waarbij drie andere ondernemingen, gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten, overeenkomen geld te verstrekken aan [medeverdachte 5] . Deze (1e) leenovereenkomst is inbeslaggenomen maar na de procedure over de geheimhouding in het ongerede geraakt.
[naam 6] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij de betalingen heeft verricht vanuit de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Het bedrijf [bedrijf 2] FZE en [medeverdachte 5] zijn ook een leenovereenkomst overeengekomen, die door [naam 6] wordt overgelegd. In deze (2e) leenovereenkomst wordt als geleend bedrag een bedrag van € 700.000 en een bedrag van € 718.999 genoemd. De 2e lening is ondertekend op 24 augustus 2012.
De bedragen uit de 2e lening zijn volgens de overeenkomst al verstrekt voorafgaand aan de datum van ondertekening. Er is een jaarlijks rentepercentage van 2% verschuldigd over het openstaande bedrag. Het geleende bedrag dat moet worden terugbetaald zal in 240 maandelijkse termijnen worden afgelost. Dit betekent dat elke maand € 2.916.67,- aan aflossing van de lening moet worden betaald, waarbij dan nog de rente moeten worden opgeteld. Dit levert hoge maandelijkse lasten op.
Op 23 augustus 2015 is namens [naam 6] , door een jurist uit Dubai, een brief verstuurd aan [medeverdachte 5] . In de brief wordt gewezen op het bestaan van een leenovereenkomst tussen hen, waarin het bedrag van € 700.000 staat vermeld. Als rentetarief wordt in de brief eerst 2% genoemd maar elders 4%. [medeverdachte 5] wordt ertoe gehouden alsnog over te gaan tot voldoening van achterstallige betalingen, evenals commerciële rente- rechtbank- en advocaatkosten.
De verbouwing van het onroerend goed aan de [adres 1] in [plaats 2]
Uit het dossier blijkt dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden aan de [adres 1] in [plaats 2] , nadat het pand door [medeverdachte 5] is aangekocht. Ten behoeve van deze verbouwing werd door [verdachte] en [medeverdachte 2] voor een totaalbedrag van € 535.989,50,- betaald aan leveranciers en bouwlieden, voor inventaris, bouwmaterialen en arbeidsloon. De facturen moesten op naam van [medeverdachte 5] worden gezet. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] deden de betalingen steeds in contanten. [medeverdachte 2] raakte betrokken bij deze verbouwing nadat gebleken was dat er een bouwvergunning nodig was. [medeverdachte 2] heeft op verzoek van [verdachte] een vergunning uitbreiding woning aangevraagd en verkregen, nadat de verbouwing op last van de gemeente enige tijd was stilgelegd. De handtekening bij de naam [medeverdachte 5] op deze vergunning wijkt aanzienlijk af van de handtekening van [medeverdachte 5] onder haar verhoor. In de woning van [medeverdachte 2] is een notitieboekje gevonden, waarin hij de administratie van de verbouwing heeft bijgehouden. In het notitieboekje staan onder meer notities zoals: ‘ontvangsten van [medeverdachte 1] ’ en ‘ [plaats 2] [adres 1] [naam 7] afrekening voor [bijnaam] ’. De term ‘ [bijnaam] ’ is een bijnaam van [medeverdachte 1] .
De loodgieter ( [loodgieter] ), de keukenspecialist ( [keukenspecialist] ), de dakdekker ( [dakdekker] ), de zwembadinstallateur ( [zwenbadinstallateur] ), de vakman voor vloerverwarming ( [vakman] ) en tegelzetter ( [tegelzetter] ) zijn als getuigen gehoord. Zij geven aan dat [verdachte] hen contant betaald heeft voor hun werkzaamheden. [verdachte] heeft meermalen aangegeven dat de facturen op naam van [medeverdachte 5] of [naam 8] kunnen worden gezet, nu de woning haar eigendom is. De werklieden hebben deze vrouw nooit gezien bij het pand. Op 9 juni 2015 is het pand aan de [adres 1] doorzocht. Uit de foto’s blijkt dat verbouwing nog gaande was, maar al een vergevorderd stadium had bereikt.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] , waar [medeverdachte 1] en [naam 2] verbleven, is een tegel aangetroffen en gefotografeerd. Getuige [tegelzetter] heeft de tegel herkend als een voorbeeldtegel uit zijn assortiment. [verdachte] heeft die tegel besteld en opgehaald ten behoeve van een plaatsing in de [adres 1] in [plaats 2] . Omdat de kleur niet goed zou zijn geweest, is die tegelpartij uiteindelijk niet besteld, aldus de getuige. Daarnaast zijn voorbeeldtegels in mozaïekvorm van het merk ‘Dune’ op de [adres 2] in [plaats 2] gefotografeerd. Dit tegelmerk is volgens getuige [tegelzetter] (en blijkens de factuur) besteld door [medeverdachte 2] en wel verwerkt in het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] .
De verklaring van [medeverdachte 2]
Volgens [medeverdachte 2] heeft [verdachte] hem eerst te verstaan gegeven dat zij werkzaamheden verrichtten voor [medeverdachte 5] . Volgens [medeverdachte 2] is [medeverdachte 5] nooit aanwezig geweest in het pand. Hij heeft haar überhaupt nooit gezien of gesproken. [verdachte] heeft later tegen [medeverdachte 2] gezegd dat het huis niet van [medeverdachte 5] is, maar dat de woning van [medeverdachte 1] is. Dit is ook aan [medeverdachte 2] verteld door [naam 5] , die hij beschouwt als ‘beste maat’ en die ook bevriend is met (en papierwerk doet voor) [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft contact met [medeverdachte 1] , waarbij door [medeverdachte 1] wordt uitgelegd hoe alles eruit moet zien. [medeverdachte 1] is zelf één keer op de bouwplaats verschenen om uitleg te geven over de verbouwing. [verdachte] heeft daarna spullen uitgezocht en besteld bij leveranciers.
[medeverdachte 2] heeft contant geld van [verdachte] ontvangen. Dit bedrag is besteed aan de betaling van bouwrekeningen en werklieden. Het geld dat [verdachte] aan [medeverdachte 2] heeft gegeven is afkomstig van [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [medeverdachte 2] direct contant geld van [medeverdachte 1] en zijn broer ontvangen. Hij heeft destijds ook een aantal keren de growshops bezocht en zijn geld daar bij [medeverdachte 1] opgehaald.
4.3.5Toepassing van het juridisch kader
Het witwasvermoedenOp grond van de onder 4.3.3. vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] , het geld waarmee de woning is gekocht en de gelden waarmee de verbouwing is betaald uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank leidt uit het dossier meerdere witwasindicatoren af. De transacties voor de aankoop van de woning staan in het geheel niet in verhouding tot de inkomsten van [medeverdachte 5] . De lening moet worden getypeerd als een ongebruikelijke financieringsovereenkomst met onzakelijke bepalingen, die naar het zich laat aanzien vals is opgemaakt. Een andere witwasindicator is dat gebruik gemaakt wordt van verschillende bedrijven, uit verschillende landen, waardoor transactiestromen minder snel zichtbaar zijn. In dit geval wordt vastgoed aangekocht in Nederland, dat wordt gefinancierd door bedrijven uit Marokko en de Verenigde Arabische Emiraten, terwijl de koper kort daarop is geëmigreerd naar Zuid-Amerika. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] FZE zijn ook totaal niet gericht op verstrekking van financiële producten (leningen), maar op de handel in sieraden en goud.
Voorts is door het opzetten van schijnconstructies en het inschakelen van tussenpersonen (familieleden, katvangers en buitenlandse bedrijven) veel minder inzichtelijk en transparant gemaakt hoe het één ander verkregen is.
Uit het onderzoek naar de financiële situatie van [medeverdachte 1] , alsmede uit het onderzoek naar de inkomens- en vermogenspositie van zijn partner, volgt dat zij beiden geen toereikend legaal inkomen hebben genoten dat het voorhanden hebben van de woning en de grote (contante) geldbedragen ter financiering van de aankoop van de woning zouden kunnen rechtvaardigen.
Verder staat vast dat er zeer grote contante bedragen aan de verbouwing zijn uitgegeven. Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] ten tijde van de doorzoekingen in het bezit was van een handelshoeveelheid hasj en een geldtelmachine. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij de handel in softdrugs, in het criminele milieu, grote hoeveelheden cash geld omgaan.
Het witwasvermoeden wordt verder versterkt door de gang van zaken rondom de betalingen voor de verbouwing. De grote geldbedragen waarmee de leveranciers en werklieden betaald moesten worden, werden niet direct voldaan maar aan [medeverdachte 2] en [verdachte] overhandigd om er door hen de betalingen mee te laten doen. [medeverdachte 2] haalde die geldbedragen ook op bij de growshops. Door de tenaamstelling van de facturen en het noemen van haar naam als eigenaar werd de schijn opgehouden dat [medeverdachte 5] de eigenaar van de verbouwingsgelden was.
Die schijn moest ook in stand worden gehouden bij de vergunningsaanvraag. Nadere bestudering van het aanvraagformulier wijst uit dat het kennelijk om een vals opgesteld document gaat. De voornaam van [medeverdachte 5] is verkeerd gespeld. Er staat
‘ [medeverdachte 5] ’, terwijl dit
‘ [medeverdachte 5] ’zou moeten zijn. Bovendien wordt elders in het document het verkeerde initiaal gebruikt. De letter
‘ [letter 1] ’is vermeld, terwijl dit
‘ [letter 2] ’zou moeten zijn. De handtekening die [medeverdachte 5] heeft geplaatst onder haar verdachtenverhoor, en dus authentiek is, vertoont geen enkele overeenkomst met de handtekening op de vergunningsaanvraag.
Tenslotte lijkt [verdachte] de weg te weten om illegaal aan geld komen. [verdachte] heeft tegenover [getuige] aangegeven dat als hij in moeilijkheden verkeert, [verdachte] ervoor kan zorgen dat er plantjes worden geregeld. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] hier gedoeld heeft op een hennepplantage. Bovendien heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij, via een PGP-telefoon, met [verdachte] en [medeverdachte 1] in contact heeft gestaan. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat in criminele kringen regelmatig gebruik wordt gemaakt van telefoons die geschikt zijn voor versleuteld berichtenverkeer (PGP-dataverkeer). Uit het dossier volgt ook dat met PGP-toestellen is gewerkt, al is de communicatie hiervan slechts voor een klein deel ontsleuteld.
Tussenconclusie
De hiervoor aangedragen feiten en omstandigheden leveren zonder meer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op, zowel ten aanzien van het aankoopbedrag, de woning zelf, als de gelden die aan de verbouwing zijn besteed.
De verklaring van verdachte
Onder de gegeven omstandigheden mag van [verdachte] en de medeverdachten een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd dat het aankoopbedrag, de woning aan de [adres 1] en de geldbedragen waarmee de verbouwing daarvan heeft plaatsgevonden niet van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij geldt dat niet gebleken is dat [verdachte] betrokken is geweest bij het voorhanden hebben of omzetten van de gelden voor de aankoop van de woning en voor dat onderdeel kan van hem dan ook geen verklaring worden verlangd. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben over de herkomst van de woning, het aankoopbedrag daarvoor en de verbouwingsgelden geen verklaring afgelegd. [verdachte] heeft -kort gezegd- ontkend dat hij schuldig is aan witwassen. Hij weet nergens van en alles wat hij gedaan heeft voor de verbouwing zou voor [medeverdachte 2] zijn geweest. [medeverdachte 2] moet verantwoordelijk worden gehouden voor de verbouwing en heeft de betalingen verricht, aldus [verdachte] . Als aan [verdachte] in het onderzoek aangetroffen stukken worden voorgehouden, zoals een opdrachtbevestiging, een prijsopgaaf en factuur met zijn naam erop beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting is hij niet verschenen om nader uitleg te geven.
De verklaring van [verdachte] is dus heel beperkt gebleven en de rechtbank is van oordeel dat deze niet kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van de woning en de geldbedragen op de tenlastelegging. Immers, [verdachte] heeft aan de verbalisanten geen enkel concreet gegeven verstrekt dat het voor het Openbaar Ministerie mogelijk maakte een nader onderzoek te doen. Hetzelfde geldt voor de medeverdachten.
Er is door [verdachte] en de medeverdachten daarmee geen tegenwicht geboden tegen de verdenking van witwassen en de verklaring geeft dan ook geen aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de in de tenlastelegging vermelde woning en de geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Rol van [verdachte]
was ook van de schijnconstructies ten aanzien van de woning en de betalingen op de hoogte en werkte mee aan het in stand houden van die schijn. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] aan [verdachte] geld verstrekte om de betalingen mee te doen en dat [verdachte] hem heeft verteld dat [medeverdachte 1] de werkelijke eigenaar van het pand was. De rechtbank beschouwt de verklaring van [medeverdachte 2] als een betrouwbare en geloofwaardige verklaring, omdat hij ook over zichzelf belastend heeft verklaard en, als enige, openheid van zaken heeft gegeven. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt bovendien op meerdere onderdelen steun in overig bewijs. Daarnaast zijn leveranciers en bouwvakkers als (onafhankelijke) getuigen gehoord. Zij verklaren dat zij van [verdachte] contante betalingen ontvingen, dat [verdachte] aan hen aangaf dat [medeverdachte 5] in het pand zou gaan wonen en dat de facturen op haar naam moesten worden gezet. Nagenoeg alles wat [verdachte] heeft verklaard wordt tegengesproken door verklaringen of andere informatie in het dossier. Niets ondersteunt de verklaring van [verdachte] dat hij alleen handelingen voor [medeverdachte 2] heeft verricht. De data vermeld in het notitieboekje van [medeverdachte 2] zijn allemaal gelegen na de datum van de aanvraag van de verbouwing. Dat ondersteunt [medeverdachte 2] zijn verklaring dat hij pas daarna bij de verbouwing is betrokken. Aangezien diverse verbouwingsbescheiden op naam van [verdachte] dateren van voor de vergunningaanvraag is de verklaring van [verdachte] dat hij alles in opdracht van [medeverdachte 2] deed alleen al om die reden onjuist.
Er is dus sprake van wetenschap van het witwassen. De verklaring van [verdachte] dat hij niet afwist van deze witwasconstructie acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op verschillende momenten aan diverse personen heeft verteld dat [medeverdachte 5] het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] in eigendom zou hebben en degene was voor wie de verbouwing plaatsvond terwijl hij ondertussen aan [medeverdachte 2] toevertrouwde dat [medeverdachte 1] de eigenaar was. Hij is mede de persoon, die de contante betalingen in het kader van de verbouwing heeft verricht, goederen op naam van [medeverdachte 5] bestelde -ook ruim voordat [medeverdachte 2] bij de verbouwing betrokken was- en [medeverdachte 5] haar naam door leveranciers op de facturen e.d. liet vermelden. Hieruit spreekt een nauwe samenwerking ten aanzien van het verhullen van de herkomst van de woning en de geldbedragen voor de verbouwing. [verdachte] heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Het voorgaande is voor de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het vereiste opzet en medeplegen.
De verweren van de verdediging moeten worden verworpen.
Conclusie
De conclusie is dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor de woning en het geldbedrag, waardoor [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde witwasvariant. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoogte van de bedragen en de periode van enkele jaren waarin het één en ander herhaaldelijk heeft plaatsgevonden, ook het onderdeel ‘gewoonte’ bewezenverklaard kan worden. [verdachte] heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.
Van betrokkenheid van [verdachte] bij het voorhanden hebben of omzetten van de gelden voor de aankoop van de woning is, zoals hiervoor al overwogen, niet gebleken. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal hij worden vrijgesproken.