4.3.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1
Feit 2 en feit 4 – bezit 99 gram hasj, stroomstootwapen en pepperspray op9 juni 2015
Aangezien [verdachte] ten aanzien van de feiten 2 en 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank de feiten 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van [verdachte] tijdens de zitting van 15 april 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen 20GOA13034-612, pagina’s L1341 tot en met L1344;
- het proces-verbaal cannabis nr. 631, pagina’s L1348 en L1349;
- het proces-verbaal betreffende het stroomstootwapen en een spuitbusje 20GOA13034-848, pagina’s L1350 en L1351.
4.3.3.2
Feit 1 – handel verdovende middelen
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen is overwogen onder 3 omtrent de partiële niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie voor het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde waar het aanwezig hebben van hasj op 9 juni 2015 te [plaats 1] betreft (bewezenverklaard bij feit 2).
Hoewel het dossier bewijs bevat dat er gedurende de ten laste gelegde periode op grote schaal is gehandeld in softdrugs, zijn er geen concrete bewijzen voor directe betrokkenheid van [verdachte] voor het resterende deel van de onder 1 tenlastegelegde Opiumwetfeiten. De rechtbank spreekt [verdachte] van die onderdelen vrij.
4.3.3.3
Feit 3 - criminele organisatie
Criteria
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Criminele organisatie en oogmerk tot het plegen van misdrijven
De rechtbank is van oordeel dat uit de opgenomen bewijsmiddelen een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen diverse verdachten naar voren komt, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe.
De bewijsmiddelen bestaan onder meer uit tapgesprekken die zijn opgenomen in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Gelet op het grote aantal gesprekken dat betrekking heeft op de handel, de mate waarin onderling contact heeft plaatsgevonden en de inhoud van de gesprekken kan daaruit in voldoende mate een structuur en duurzaamheid van de samenwerking tussen de verschillende personen worden onderkend.
In de tapgesprekken worden de termen Amnesia, Cheese, Semi, Lambo(u), (Big) Magic (Mix), Mint, (White) Widow, Commerce(cial) genoemd. Dit zijn allemaal namen voor soorten wiet of hasj. In de tapgesprekken wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik, zo noemen verdachten indien men een persoon of plaats wil aanduiden zelden een naam. In plaats daarvan wordt een beschrijving van de persoon of plaats gegeven. Voor verdovende middelen worden ook andere benamingen gebruikt. In diverse gesprekken wordt gesproken over spons of gras. Volgens de politie wordt met ‘spons’ natte hennep bedoeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit met ‘gras’ hennep wordt bedoeld. Verder wordt in tapgesprekken vaak gevraagd of er ‘iets’ is en of men langs kan komen. Deze uitingen worden gedaan in een context waarbij ook wordt gesproken over prijzen, kilo’s en de kwaliteit van een bepaald goed. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat er afspraken worden gemaakt om “foto’s” en “plaatjes” op te halen en af te leveren. Gelet op de inhoud en het onderlinge verband van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat met deze termen (monsters van) hasj/wiet worden bedoeld. De gesprekspartners blijken te weten wat ermee wordt bedoeld; niet is gebleken dat om verduidelijking van termen wordt gevraagd of dat er wordt gezegd dat niet wordt begrepen wat wordt bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dan ook betrekking op de handel in verdovende middelen en kan daaruit de wetenschap van het oogmerk van de organisatie bij de deelnemers aan de gesprekken worden afgeleid.
Uit de tapgesprekken in combinatie met de observaties blijkt voorts dat er met regelmaat met klanten wordt afgesproken bij ‘ [growshop 1] ’ aan de [adres 1] of de growshops [growshop 2] en [growshop 3] in [plaats 2] voor de verkoop van verdovende middelen. Dat er daadwerkelijk vanuit deze locaties werd gehandeld in verdovende middelen blijkt uit de pseudokoop van 1 kilogram hasj op 2 juni 2015 in de growshop [growshop 2] en de 19 kilogram hasj die op 3 juni 2015 werd aangetroffen in de auto van [naam 1] nadat hij een afspraak had met [medeverdachte 2] in [growshop 1] aan de [adres 1] . Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van misdrijven zijn verder de resultaten van de verschillende doorzoekingen in de woningen van verdachten op 9 juni 2015, waarbij onder meer plakken hasj en geldtelmachines zijn aangetroffen.
Gelet op de schaal waarop en de professionaliteit waarmee de organisatie in hennep en hasj handelde, acht de rechtbank bewezen dat dit gebeurde in de uitoefening van een (beroep of) bedrijf.
Structuur en rolverdeling
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband met een hiërarchische structuur en een duidelijke rolverdeling.
Uit de bewijsmiddelen komt een vaste werkwijze naar voren: in het algemeen bellen afnemers van tevoren om te informeren naar de beschikbaarheid en het moment waarop de hasj of hennep kan worden opgehaald en gekocht. Zij melden zich of eerst in ‘ [growshop 1] ’ of kunnen zich rechtstreeks melden in een van de growshops (‘winkels’), waar de hennep of hasj, die van elders wordt gebracht, kan worden opgehaald. Daarnaast zorgen leden van de organisatie voor de inkoop en beschikbaarheid van de handelsvoorraad.
[medeverdachte 4] had in de organisatie een leidende rol. Door verschillende personen wordt [medeverdachte 4] aangesproken met termen als ‘Rais’of ‘El Hadj’. De rechtbank interpreteert dit in navolging van de politie als termen die worden gebruikt voor een persoon die als baas/leider respect verdient. Dit sluit ook aan bij de leidinggevende rol van [medeverdachte 4] zoals die ook in andere tapgesprekken duidelijk naar voren komt. Diverse keren gaf hij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [naam 2] opdrachten die zagen op het oogmerk van de organisatie, zoals het ophalen of wegbrengen van ‘foto’s’ en monsters. Ook droeg hij andere personen op om naar ‘ [growshop 1] ’ te komen als er klanten waren en werd hij boos als men zich niet aan de afspraken hield. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] de overige deelnemers van de organisatie aanstuurde en dat hij de feitelijke zeggenschap over de organisatie had. Dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij zelf feitelijke uitvoeringshandelingen verrichtte, leidt onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel. Dit past bij zijn leidende rol. [medeverdachte 4] was ook in het bezit van een PGP-telefoon. Uit tapgesprekken en doorzoekingen blijkt dat door verschillende deelnemers van de organisatie of contacten van hen PGP-telefoons werden gebruikt om met elkaar te communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGP-telefoons in het criminele circuit veelal worden gebruikt om door middel van versleutelde berichten veilig met elkaar te kunnen communiceren over criminele activiteiten.
[medeverdachte 2] fungeerde als bedrijfsleider/meewerkend voorman van de organisatie en legde verantwoording af aan [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] had deels een aansturende rol, maar was zelf ook zeer actief in de handel en overdracht van verdovende middelen. Uit de tapgesprekken blijkt dat hij opdrachten gaf aan anderen binnen de organisatie (waaronder [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [naam 2] ). Daarnaast maakte hij ook zelf afspraken met afnemers in de growshops in [plaats 2] en in ‘ [growshop 1] ’ aan de [adres 1] te [plaats 1] en verkocht hij op 2 en 3 juni 2015 hennep en hasj aan de pseudokopers en aan [naam 1] . Verder was hij betrokken bij de loods aan de [adres 3] te [plaats 2] en bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] .
Ook [medeverdachte 7] was naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij een gesprek voerde over een ‘foto’ die iemand in de winkel waar [medeverdachte 7] dan ook is kan komen bekijken en dat hij regelmatig in de growshops aanwezig was. Dat hij de gebruiker van de aan hem toegeschreven telefoonnummers was blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier. Tijdens een observatie bij de growshop [growshop 3] op 19 mei 2015 werd waargenomen dat [medeverdachte 7] samen met [medeverdachte 2] dozen uit auto’s overlaadde en zwarte zakken de growshops indraagt. Ook op een ander moment werd hij daar met [medeverdachte 2] gezien. Daarnaast betaalde hij een verblijfsvergunning voor [naam 2] (nauw betrokken bij de organisatie). Het voorgaande wordt bezien tegen de achtergrond dat uit het uitgebreide financiële onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 7] en zijn partner niet van enig legaal inkomen is gebleken in de ten laste gelegde periode, terwijl op de rekening van de partner in die periode wel veelvuldig substantiële contante geldstortingen plaatsvonden. [medeverdachte 7] stond daarnaast in contact met meerdere andere medeverdachten, was in het bezit van een PGP-telefoon en op 9 juni 2015 werd bij hem thuis een geldtelmachine aangetroffen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat hij niet alleen wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, maar daaraan ook een bijdrage leverde die rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het doel van de organisatie en van voldoende duur en intensiteit was.
De rol van [medeverdachte 3] betrof onder meer die van vervanger van [medeverdachte 2] op het moment dat deze afwezig was. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] zich bezig hield met de inkoop van verdovende middelen, regelmatig contact had met Franse telefoonnummers over drugsgerelateerde zaken, afspraken maakte over de verkoop en veelvuldig aanwezig was in de growshops en in ‘ [growshop 1] ’. Ook blijkt uit de tapgesprekken onder andere dat hij “pap” heeft aangenomen in opdracht van [medeverdachte 2] , “foto’s” heeft opgehaald bij de Mac en € 35.000,- moest vervoeren in de kofferbak van zijn auto. Tijdens de doorzoeking van zijn woning op 9 juni 2015 werden een geldtelmachine, een vacuümmachine en sealbags aangetroffen. Ook [medeverdachte 3] had, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze omstandigheden, niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie, maar leverde daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit.
Ook [verdachte] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] waren naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie.
[verdachte] had zeer regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 4] en voerde klussen voor hem uit. Deze klussen bestonden onder meer uit chauffeurswerkzaamheden, het maken van afspraken en het ophalen en wegbrengen van (monsters) hasj en hennep. Ook heeft hij kennelijk een PGP-telefoon naar hem gebracht en vertelde hij hem welke code daarbij gebruikt moest worden. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [medeverdachte 4] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [verdachte] wetenschap had van en meewerkte aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Dat er geen formele hiërarchische verhouding bestond tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] of de andere leden van de organisatie, doet daar niet aan af. Dit is geen vereiste voor het aannemen van een criminele organisatie.
[medeverdachte 8] heeft – kennelijk vanwege de naderende datum van strafbaarstelling van voorbereiding van hennepteelt – op het adres van de growshop [growshop 2] het [B.V.] op zijn naam gevestigd. Tijdens de pseudokoop op 2 juni 2015 stond [medeverdachte 8] in de [growshop 2] achter de balie en verwees hij de pseudokopers door naar [medeverdachte 9] . Daarnaast werd zijn telefoonnummer aangetroffen in de telefoon van [naam 1] (afnemer van 19 kilo hasj) en had hij telefoongesprekken met [medeverdachte 3] over het beoordelen van monsters. Opvallend is ook dat – alhoewel buiten de tenlastegelegde periode – de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] , van 1 februari 2012 tot 12 april 2012 op zijn naam heeft gestaan.
[medeverdachte 9] is meerdere keren gezien bij de growshops en de loods aan de [adres 3] . Door het observatieteam werd waargenomen dat hij meerdere malen dozen en andere voorwerpen uit zijn auto laadde bij de growshops. Daarnaast bracht [medeverdachte 9] de pseudokopers op 2 juni 2015 in contact met [medeverdachte 2] en was hij aanwezig in de loods aan de [adres 3] in [plaats 2] op het moment van de controle. Voor de loods stond een aanhanger geparkeerd die was omgebouwd tot hennepkwekerij. [medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij de eigenaar van deze aanhanger was. Ook had [medeverdachte 9] de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] , op zijn naam staan. In de Opel Combo werden, naast 5 kilo hennep, ook de telefoon en het paspoort van [medeverdachte 9] aangetroffen.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 6] met [medeverdachte 2] gesprekken voerde over klanten in de winkels en dat hij van [medeverdachte 2] opdrachten kreeg over het ophalen van ‘foto’s’. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken ook dat [medeverdachte 6] een rol had bij de inkoop van verdovende middelen. Zo laat hij op 20 februari 2015 aan [medeverdachte 2] weten dat er “20 bij de turk” ligt en heeft hij met [medeverdachte 2] meerdere gesprekken over prijzen en hoeveelheden. Verder volgt uit de tapgesprekken dat hij op 16 mei 2015 één van de vluchters uit de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] was. Van deze tapgesprekken, bezien in onderling verband, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld dat zij gaan over de handel in softdrugs en niet (alleen) over reguliere werkzaamheden ten behoeve van de growshops.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 5] werkzaam was in de growshops. Zo wordt door [medeverdachte 2] meermalen aan [medeverdachte 5] gevraagd wanneer hij (eindelijk) komt werken. [medeverdachte 5] voerde ook opdrachten uit voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Op 29 april 2014 krijgt hij van [medeverdachte 2] de opdracht om “dat plaatje” mee te nemen, op 22 maart 2015 moet hij van [medeverdachte 3] post meenemen voor [medeverdachte 1] en op 11 maart 2015 zegt hij tegen [medeverdachte 2] dat hij “een halve kilo Am” nodig heeft. Ook al geldt voor de opdracht op 29 april 2014 dat deze buiten de tenlastegelegde periode valt, kan daaruit in ieder geval wel de wetenschap van [medeverdachte 5] van het oogmerk van de organisatie afgeleid worden en het kennelijk al eerder werkzaamheden verrichten voor [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken blijkt verder dat hij op 16 mei 2015 de vluchters van de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] ophaalt en dat hij in het bezit is van een PGP-telefoon.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [verdachte] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie hadden, maar daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit hebben geleverd. Voor zover deze bijdragen op zichzelf niet strafbaar waren, doet dit er niet af aan af dat zij wel hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [verdachte] en [medeverdachte 5] deel uitmaakten van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat als oogmerk had het plegen van drugsfeiten.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de criminele organisatie tevens als oogmerk had het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasj. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er vaak verdovende middelen werden verkocht aan kopers uit het buitenland en zullen de verdovende middelen daarna door de kopers buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het oogmerk van de organisatie daar specifiek op was gericht. De verdachten zullen daarvan worden vrijgesproken.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [verdachte] en [medeverdachte 5] deel hebben uitgemaakt van een organisatie die zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe. Er was sprake van een samenwerkingsverband tussen de genoemde leden van de organisatie met een bepaalde structuur en duurzaamheid, waarbij ieder zijn eigen rol had.
Voor [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer aan de criminele organisatie zijn geweest van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [verdachte] geldt dat is bewezen dat hij deelnemer aan de criminele organisatie is geweest van 1 mei 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 en voor [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015.