ECLI:NL:RBZWB:2025:6797

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/2667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die deze aanslag betwistte. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar tot een te hoog bedrag. De rechtbank concludeert dat de kosten van de naheffingsaanslag te hoog zijn vastgesteld en vermindert deze tot € 54,25. Tevens wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd en moet de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende vergoeden. De rechtbank stelt dat de heffingsambtenaar een bedrag van € 1.230,50 aan proceskosten moet betalen aan de belanghebbende, omdat het bestreden besluit wordt herroepen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach, verbonden aan Verkeersboete.nl),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de gemachtigde van belanghebbende [naam 1] deelgenomen. De heffingsambtenaar heeft zich per brief van 26 augustus 2025 afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is. Verder beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk. De rechtbank is verder van oordeel dat heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht maar tot een te hoog bedrag heeft opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De auto met [kenteken] stond op 19 mei 2023 stil in een parkeervak in de [straat] in Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
3.1.
Tijdens een controle door middel van een scanauto op diezelfde dag omstreeks 14:38 uur is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de controle heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende vanwege het niet betalen van parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25. De kosten van de naheffingsaanslag bedragen € 57,75.
3.2.
In de Verordening is de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag parkeerbelastingen vastgesteld op € 52,75.
3.3.
Belanghebbende heeft op 13 juni 2023 een bezwaarschrift ingediend.
3.4.
Op 3 juli 2023 heeft de gemachtigde een bezwaarschrift gestuurd naar het e-mailadres van invorderingskantoor [naam 2] .
3.5.
Op 6 juli 2023 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan. De heffingsambtenaar heeft de uitspraak naar het e-mailadres van belanghebbende verstuurd.
3.6.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Wel heeft de heffingsambtenaar een bedrag van € 5 aan te veel in rekening gebrachte kosten van de naheffingsaanslag gerestitueerd.
3.7.
Naar aanleiding van een op 5 januari 2024 door de gemachtigde verstuurde ingebrekestelling heeft de heffingsambtenaar op 19 januari 2024 de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde toegestuurd.
3.8.
De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 26 februari 2024.

Motivering

De ontvankelijkheid van het beroep
4. Volgens de heffingsambtenaar is het bezwaarschrift van de gemachtigde niet op de correcte wijze ingediend. Op de naheffingsaanslag staat waar het bezwaar kan worden ingediend. [naam 2] heeft het stuk uiteindelijk doorgestuurd nadat er al een beslissing op bezwaar was genomen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat in de naheffingsaanslag staat dat bezwaar kan worden gemaakt door in te loggen op [website] of per post naar een adres in [plaats 2] ter attentie van “Gemeente Breda, [naam 2] ”. Eiser, althans zijn gemachtigde, mocht er daarom op vertrouwen dat het bezwaarschrift kon worden ingediend bij [naam 2] . Voor zover indiening per e-mail niet open stond, had de heffingsambtenaar een herstelmogelijkheid moeten bieden. [2] Bovendien was er al een bezwaarprocedure aanhangig (naar aanleiding van het door eiser zelf ingediende bezwaarschrift) en had heffingsambtenaar naar aanleiding van het per e-mail ingediende stuk redelijkerwijs moeten begrijpen dat sprake was van een gemachtigde, en had de uitspraak op bezwaar daarom in ieder geval (ook) naar de gemachtigde moeten versturen. [3] Dit heeft de heffingsambtenaar op 19 januari 2024 alsnog gedaan, zodat deze datum heeft te gelden als de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 20 januari 2024 is aangevangen. [4] Het beroepschrift is daarom tijdig ingediend.
De naheffingsaanslag
4.2.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd dan wel verminderd, omdat de in rekening gebrachte kosten van de naheffing te hoog zijn.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het besluit om belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen niet onjuist is. Het bericht aan belanghebbende dat € 5 aan kosten zal worden gerestitueerd is geen besluit, het oorspronkelijke besluit is niet herroepen en er is geen wijziging ontstaan in het rechtsgevolg dat voortvloeit uit het besluit, aangezien belanghebbende nog steeds belastingschuldig is voor de naheffingsaanslag.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar op basis van de Verordening een bedrag van € 52,75 in rekening mag brengen als de kosten van de naheffingsaanslag, terwijl op de naheffingsaanslag een bedrag van € 57,75 staat vermeld. Nu de heffingsambtenaar ten onrechte een bedrag van € 57,75 in rekening heeft gebracht, is het beroep van belanghebbende tegen de hoogte van de naheffingsaanslag gegrond.
4.5.
De stelling van de heffingsambtenaar dat middels een bericht – waarvan de rechtbank de inhoud niet kent – de te hoog in rekening gebrachte kosten reeds zijn gerestitueerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In deze zaak beoordeelt de rechtbank de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 januari 2024. Daarin is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en is de, te hoge, naheffingsaanslag gehandhaafd. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden tot het opleggen van een naheffingsaanslag is voldaan, waardoor de naheffingsaanslag in zoverre terecht is opgelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de naheffingsaanslag te vernietigen, maar zal de naheffingsaanslag verminderen tot een bedrag van € 54,25 bestaande uit € 52,75 aan kosten en € 1,50 naheffing.
4.6.
Ook bestaat naar het oordeel van de rechtbank recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat het bestreden besluit wordt herroepen – in die zin het te betalen bedrag is gewijzigd – en dit een gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Al het overige dat door partijen is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.1.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 647. Belanghebbende heeft verder recht op 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting bij de rechtbank, beide met een waarde van € 907. De vergoeding van de beroepsfase bedraagt daarom € 1.814. Het geheel wordt vermenigvuldigd met een factor van 0,5 voor het gewicht van de zaak. De totale vergoeding komt daarmee op € 1.230,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 54,25;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.230,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
- beslist dat voor zover de vergoeding van het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 7 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening Parkeerbelastingen Breda 2023 gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2023 van de Gemeente Breda.
2.Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:17 van de Awb.
4.Artikel 6:8 Awb.