6.2.Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van het UWV heeft het bezwaardossier bestudeerd. Hij concludeert dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. Het onderzoek is zorgvuldig uitgevoerd en de regelgeving is helder. Het gezinsinkomen van eiser ligt ruimschoots boven de norm voor het verstrekken van een bruikleenauto. Boven deze inkomensgrens wordt ervan uitgegaan dat iemand zelf in staat is een auto aan te schaffen. Dat eiser eerder een bruikleenauto van de gemeente heeft ontvangen, doet hier niet aan af. Voor het woon-werkverkeer is terecht een taxivergoeding toegekend. Het bieden van maatwerk zou leiden tot ongelijkheid ten opzichte van andere cliënten van het UWV. Er zijn geen andere omstandigheden bekend die een uitzondering rechtvaardigen of een knelpunt in de regelgeving aan het licht brengen.
Beoordeling door de rechtbank
7. Niet in geschil is dat eiser wel voldoet aan de voorwaarden voor een taxivergoeding en niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bruikleenauto met chauffeursdienst, omdat zijn (gezamenlijk) inkomen hoger is dan de inkomensgrens die is opgenomen in artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit.
Op grond hiervan heeft het UWV terecht de taxivergoeding wel en de bruikleenauto met chauffeursdienst niet in haar verdere beoordeling betrokken. Het UWV was daarom niet gehouden om een vergelijking in kosten te maken van de taxivergoeding en de bruikleenauto met chauffeursdienst. De beroepsgrond van eiser dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft verricht, slaagt daarom niet.
8. Volgens eiser is het tegenwerpen van de inkomensgrens van artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt hierover dat bij deze bepaling sprake is van een gebonden bevoegdheid in een algemeen verbindend voorschrift. Bij een dergelijke bevoegdheid heeft op het niveau van het algemeen verbindend voorschrift al een belangenafweging in algemene zin plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid. Daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Het te nemen besluit volgt immers uit het wel of niet vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden en het bestuursorgaan hoeft geen belangenafweging te maken.
Niettemin kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van het algemeen verbindend voorschrift voor een of meer belanghebbenden zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk ("onder de streep") nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190). 9. De rechtbank stelt vast dat het UWV niet kenbaar heeft beoordeeld of in eisers geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toepassing van de inkomensgrens tot een onevenredige uitkomst leidt. In het bestreden besluit staat weliswaar dat de regelgeving in eisers situatie niet onbedoeld of onvoorzien nadelig uitpakt, maar een onderbouwing die specifiek ingaat op eisers argumenten tijdens de bezwaarfase ontbreekt. De rechtbank volgt eiser daarom in zijn stelling dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat het UWV ter zitting alsnog inzicht heeft gegeven in de gemaakte belangenafweging, en eiser hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Hiervoor is het volgende van belang.
10. Het UWV mocht voorbij gaan aan de stelling van eiser dat een vervoervoorziening in de vorm van een bruikleenauto met een chauffeursdienst voor het UWV voordeliger zou zijn dan de toegekende voorziening, omdat bij de evenredigheidstoets zoals hier aan de orde enkel van belang is of de betrokkene (eiser) wordt geconfronteerd met een onredelijk bezwarende uitkomst, en dus niet het UWV of de maatschappij als geheel. De rechtbank gaat (in aansluiting op hetgeen onder 7 is overwogen) ook om deze reden voorbij aan eisers stellingen dat het UWV ten onrechte niet heeft onderzocht of de door hem gewenste voorziening de goedkoopste adequate oplossing is, en dat het standpunt van het UWV niet strookt met artikel 2.5.1 van het Protocol Voorzieningen UWV 2024, waarin staat dat de goedkoopste adequate voorziening moet worden verstrekt.
11. Eiser stelt ter onderbouwing van zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel verder dat taxivervoer in de praktijk veel minder prettig verloopt dan het vervoer met een bruikleenauto met een chauffeursdienst. De taxi komt vaak te laat, en de chauffeurs zijn meestal niet bekend met de juiste ophaal- en afzetlocaties. Dit leidt dagelijks tot vertragingen en energieverlies, wat eisers functioneren op het werk beïnvloedt. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze praktische argumenten – hoewel deze invoelbaar zijn – geen aanleiding voor het oordeel dat eiser door de bestreden besluitvorming wordt geconfronteerd met een onredelijk bezwarende uitkomst. De rechtbank acht daarbij van belang dat artikel 35 van de WIA en de daarmee verband houdende regelgeving tot doel heeft de arbeidsmogelijkheden te vergroten, niet om alle (financiële) belemmeringen van werkenden met een arbeidsbeperking weg te nemen, in ieder geval niet als een (gezins)inkomen boven de inkomensgrens wordt verworven ondanks de gestelde arbeidsbeperkingen. Eiser heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij door het weigeren van de door hem gewenste voorziening niet langer in staat zou zijn arbeid te verrichten. Het is begrijpelijk dat eiser in zijn geval in aanmerking wil komen voor een vervoervoorziening in de vorm van een bruikleenauto met chauffeursdienst, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat hij onevenredig hard wordt getroffen door de toepasselijke regelgeving.