4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 februari 2025 ontvangt de Douane informatie dat de container met [nummer] cocaïne zou bevatten en dat deze cocaïne op korte termijn uitgehaald zou worden. De container blijkt op het besloten terrein van [bedrijf] in de Vlissingse haven te staan. Hierop wordt de container gecontroleerd en treft de Douane achter de achterwand van de container 20 blokken cocaïne aan met een totaal nettogewicht van 20,1 kilogram. Deze 20 blokken zijn vervangen door dummypakketten met daarin een baken. Het terrein is vervolgens door politie en Douane in observatie genomen mede met behulp van een drone uitgerust met (infrarood)camera.
Op 19 februari 2025 om 23.50 uur wordt op de A17 ter hoogte van Standdaarbuiten een
VW Golf met het [kenteken] (hierna: de VW Golf) gecontroleerd. In de auto zaten drie personen, te weten, [medeverdachte 1] (bestuurder), verdachte [verdachte] (bijrijder) en [naam] (passagier). De VW Golf wordt om 1.00 uur gezien in de Vlissingse haven , langzaam rijdend ter hoogte van het [bedrijf] -terrein, om het havengebied vervolgens om 1:09 uur uit te rijden.
Om 1.14 uur worden via een camera in de geprepareerde container harde geluiden waargenomen, hetgeen klonk als klappen van metaal op metaal. Ook was er verschillende keren een lichtschijnsel te zien. Om 1.21 uur blijkt het baken, dat met de dummypakketten in de container was gestopt, weer bereik te hebben, hetgeen betekent dat het compartiment waar het baken in zat, moet zijn geopend.
Om 1.24 uur komt de VW Golf het havengebied weer ingereden en wordt gezien dat de auto langzaam langs het [bedrijf] -terrein rijdt. De politie en Douane besluiten dan in te grijpen, waarop de VW Golf snel wegrijdt maar kort daarop wordt klemgereden en de enige inzittende, [verdachte] , wordt aangehouden. Het is dan 1.30 uur.
Via de infraroodcamera van de drone worden op dat moment twee personen gesignaleerd, rennend over het [bedrijf] -terrein. Beide personen worden aangehouden. Het blijkt te gaan om [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Bij aanhouding van [medeverdachte 2] treft de politie naast hem een grote zwarte reistas en een ratelsleutel met een bijbehorende 12 mm dop aan.
[medeverdachte 3] blijkt twee telefoons bij zich te hebben. Bij de container op de grond vindt de politie een doppenset waarvan één dop ontbreekt. Uit de ter plaatse gemaakte foto van deze doppenset valt af te leiden dat de ontbrekende dop de 12 mm of 13 mm dop moet zijn. De bij [medeverdachte 2] aangetroffen ratelsleutel en de bij de container gevonden doppenset zijn allebei van het merk Werckmann en worden als doppenset met ratelsleutel bij de Action verkocht.
De politie constateert dat de luiken van de koelmotoren van de container zijn opengemaakt en kromgebogen en dat er schade is aan de achterwand. De dummyblokken blijken nog in de container te zitten.
In de VW Golf vindt de politie twee telefoons. Een van de telefoons lag op de bijrijdersstoel en bleek na onderzoek in gebruik te zijn bij [medeverdachte 1] . De andere telefoon zat in de hoes aan de achterzijde van de bijrijdersstoel en bleek na onderzoek in gebruik te zijn bij [naam] . Ook werd een incomplete 46-delige doppen- en bitset van het merk Werckmann aangetroffen.
De betrokkenheid bij de uithalersactiviteiten en de relatie tussen de verdachten
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het besloten terrein van [bedrijf] hebben betreden en voornemens waren de cocaïne uit de genoemde container te halen.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] betrokken was bij de activiteiten van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] in ieder geval vanaf 1.24 uur tot aan het moment van zijn aanhouding de enige inzittende van de VW Golf was. Vanaf 1.24 uur is de VW Golf namelijk constant in het zicht geweest van politie en Douane en is niet gezien dat er personen uit de auto zijn gegaan.
Op het moment van zijn aanhouding lag er naast [verdachte] een telefoon op de bijrijdersstoel. Deze telefoon behoort zoals eerder vastgesteld toe aan [medeverdachte 1] . Deze telefoon stond aan en op het scherm was een route zichtbaar naar het [adres] te [plaats 1] . Dit is het adres van het [bedrijf] -terrein.
Bij onderzoek van de telefoon is een chat via de applicatie Signal aangetroffen waarin onder de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ contact was met een deelnemer met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ tussen 1.17 uur en 1.27 uur op 20 februari 2025 (gelegen in de periode dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het terrein van [bedrijf] waren en [verdachte] zich daar in de nabijheid in de VW Golf bevond).
In die chat bericht ‘ [gebruikersnaam 1] ’ om 1.19 uur aan ‘ [gebruikersnaam 2] ’:
Douane. Zat te verstoppen.
‘ [gebruikersnaam 2] ’ reageert met:
kom. ond haleb vis.[De rechtbank leest dit als ‘ons halen via’]
via die weg.
‘ [gebruikersnaam 1] ’ antwoordt rond 1.20 uur:
Ja. 5 min. Niet eens.
‘ [gebruikersnaam 2] ’, 1.22 uur:
rijd rustig. wij springen. op dezelfde moment.
‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.24 uur:
Ben op de weg.
‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.27 uur:
Hun komen naar me toe.
‘ [gebruikersnaam 1] ’, 1.27 uur:
Stoppie
‘ [gebruikersnaam 2] ’, 1.27 uur:
snel. gooi. in grieop. aub.
Uit de dronebeelden blijkt dat de twee personen op het [bedrijf] -terrein rond 1.25 uur langs de omheining van het terrein lopen kort na het moment dat een langzaam rijdende auto het
[bedrijf] -terrein passeert. Uit de ANPR-gegevens afkomstig van de camera dichtbij het
[bedrijf] -terrein blijkt dat die auto de VW Golf was.
Op basis van bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met de telefoon aangetroffen op de bijrijdersstoel in de VW Golf contact is onderhouden met de personen op het terrein van [bedrijf] . Bovendien kan worden vastgesteld dat [verdachte] de enige in de auto was ten tijde van de laatste berichten uit bovenstaand appgesprek.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verdachte] met de telefoon van [medeverdachte 1] onder de naam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ contact heeft onderhouden met ‘ [gebruikersnaam 2] ’, en dat deze ‘ [gebruikersnaam 2] ’ een van de personen is die zich op dat moment op het terrein van [bedrijf] bevond. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de inhoud van de chat correspondeert met de gedragingen die op de dronebeelden zijn waar te nemen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [verdachte] een aansturende rol heeft gehad en van plan was om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] na de uithalersactiviteiten met de uitgehaalde cocaïne op te halen.
In de telefoon van [medeverdachte 1] bevond zich niet alleen voornoemde chat, maar zijn ook twee groepschats aangetroffen. De gebruikers van de groepschat ‘ [naam groepschat 1] ’ betroffen onder meer ‘ [gebruikersnaam 1] ’, ‘ [gebruikersnaam 2] ’, ‘ [gebruikersnaam 3] ’ en ‘ [gebruikersnaam 4] ’. Door deze laatste gebruiker werd op 20 februari 2025 om 00.25 uur in de chat een tweetal video’s gedeeld, waarop was te zien dat een onbekend persoon blokken, vermoedelijk cocaïne, in luiken aan de achterzijde van een container wegstopte. De blokken cocaïne die hierop te zien zijn, waren exact hetzelfde en lagen op exact dezelfde manier verstopt als deze aangetroffen zijn, namelijk achter de achterwand van de opening van de koelmotor aan de linkerzijde.
De gebruikers van de groepschat ‘ [naam groepschat 2] ’ betroffen onder meer ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Uit de inhoud van die chat op 19 februari 2025 leidt de rechtbank af dat ‘ [gebruikersnaam 1] ’ gereedschap zou gaan kopen, dat is te gebruiken in het kader van uithalersactiviteiten. Later die dag en in de nacht van 20 februari 2025 hadden ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’ via een andere chat contact met elkaar, waaruit valt af te leiden dat ‘ [gebruikersnaam 1] ’ ‘ [gebruikersnaam 3] ’ op de hoogte hield van zijn locatie (19 februari 2025 om 22.17 uur) en deelde wanneer hij op plaats van bestemming zou zijn (19 februari 2025 om 23.23 uur), werd door ‘ [gebruikersnaam 3] ’ onder meer een screenshot van [bedrijf] en een Google zoekstring naar een afbeelding van een container van Maersk gestuurd en werd een video gedeeld waarop was te zien dat er blokken, vermoedelijk cocaïne, in een container werden gestopt (20 februari 2025 om 00.22 en 00.24 uur).
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] – in ieder geval voordat [verdachte] gebruikmaakte van de telefoon van [medeverdachte 1] – de beschikking had over zijn telefoon en onder de naam ‘ [gebruikersnaam 1] ’ met verschillende personen contact onderhield in de aanloop naar de uithalersactiviteiten met betrekking tot de bewuste container. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook [medeverdachte 1] in relatie staat tot [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en hun handelingen.
Verklaring verdachte
Verdachte [verdachte] heeft op zitting verklaard niet in de haven te zijn geweest, maar op zoek te zijn geweest naar een tankstation. Wel verklaart hij dat [medeverdachte 1] en [naam] kort voor zijn aanhouding uit zijn auto zijn gestapt.
Is er sprake van verlengde invoer?
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde handelingen hieronder begrepen moeten worden.
Het betreft namelijk handelen dat er direct op was gericht om de cocaïne na de feitelijke invoer vrij te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van de verdovende middelen. Gelet op het bovenstaande is er sprake van de verlengde invoer van ongeveer 20 kilogram cocaïne.
Is er met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van verdachte sprake van medeplegen?
De rechtbank ziet zich vervolgens met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van [verdachte] voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen tussen in ieder geval [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich in de haven van Vlissingen op het besloten terrein van [bedrijf] bevonden met de bedoeling pakketten met cocaïne uit een container te halen. Zij hebben het terrein met een tas en gereedschap betreden en er zijn handelingen in de container verricht. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn samen op weg gegaan naar de Vlissingse haven . [verdachte] heeft gedurende de tijd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich op het terrein van [bedrijf] bevonden contact met een van hen onderhouden, terwijl [medeverdachte 1] daarvoor met verschillende personen contact heeft onderhouden met betrekking tot de uithalersactiviteiten. De rechtbank gaat er, zoals hiervoor overwogen, van uit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] door [verdachte] na de uithalersactiviteiten met de uitgehaalde cocaïne zouden worden opgehaald en dat [medeverdachte 1] met betrekking tot deze activiteiten een coördinerende rol heeft gehad.
Gelet op het voorgaande was er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering gericht op de verlengde invoer van cocaïne. Het uithalen maakt deel uit van het complexe logistieke proces van een miljoenentransport van verdovende middelen, waarbij aannemelijk is dat dit van tevoren nauwkeurig is gepland en gecoördineerd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachten is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De gedragingen van verdachten kunnen dan ook worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte een ongeloofwaardige verklaring geeft voor zijn aanwezigheid in de haven, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 20 kilogram cocaïne.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich op het besloten terrein van [bedrijf] heeft begeven, zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.