Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2024 werd ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van het object, een winkelruimte in Oosterhout, vastgesteld op € 706.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 499.000 voor. De rechtbank beoordeelde de argumenten van belanghebbende en concludeerde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een taxatierapport. Belanghebbende had ook verzocht om aanvullende informatie, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was deze te verstrekken. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank handhaafde de WOZ-waarde en de aanslagen OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing.