ECLI:NL:RBZWB:2025:6842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/433586 / FA RK 25-1604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een minderjarige en haar halfzus in een complex familiesysteem

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] en haar halfzus [meerderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de twee, aangezien zij jarenlang in gezinsverband hebben samengewoond. De (stief)vader van [minderjarige] heeft echter bezwaar gemaakt tegen het verzoek, wijzend op de complexe situatie binnen het familiesysteem en de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft besloten om een raadsonderzoek te gelasten om te onderzoeken of omgang met [meerderjarige 1] in het belang van [minderjarige] is, en heeft de behandeling van het verzoek aangehouden voor zes maanden. De Raad voor de Kinderbescherming zal de situatie verder onderzoeken en rapporteren over de mogelijkheden voor omgang. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] voorop staan en dat er eerst duidelijkheid moet komen over haar situatie voordat er een omgangsregeling kan worden vastgesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/433586 / FA RK 25-1604
datum uitspraak: 26 augustus 2025
beschikking over omgang
in de zaak van
[meerderjarige 1],
hierna: [meerderjarige 1] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.C.M. Smeulders-Martens in Raamsdonkveer,
tegen
[de stiefvader],
hierna: de (stief)vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. de Marée in Breda ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
[de moeder],
hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats 3] (België).
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 28 maart 2025 ontvangen verzoek met begeleidende brief en bijlagen;
  • het op 18 augustus 2025 ontvangen verweer met begeleidende brief en bijlagen.
1.2
Op 26 augustus 2025 is het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • [meerderjarige 1] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de (stief)vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Als toehoorster was een medewerkster van de rechtbank aanwezig. De rechtbank
heeft haar, met instemming van aanwezigen, bijzondere toestemming daartoe verleend.
1.4
De moeder is correct opgeroepen maar niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft [meerderjarige 1] aangegeven dat de moeder op de hoogte is van de mondelinge behandeling maar wegens privéomstandigheden niet aanwezig is.

2.De feiten

2.1
[meerderjarige 1] is geboren op [geboortedag 2] 2005 uit de relatie van de moeder en [naam 1] . Uit deze relatie is op [geboortedag 3] 2004 ook een dochter geboren, genaamd [meerderjarige 2] .
[meerderjarige 2] is de volle zus van [meerderjarige 1] . De ouders van [meerderjarige 1] zijn in 2006 uit
elkaar gegaan.
2.2
De moeder kreeg een relatie met de (stief)vader. Op 2 februari 2007 is uit deze relatie een dochter geboren, genaamd [meerderjarige 3] . Zij is de halfzus van [meerderjarige 1] . Op [geboortedag 1] 2018 is nog een dochter geboren, genaamd [minderjarige] . Ook zij is een halfzus van [meerderjarige 1] . Deze procedure heeft betrekking op [minderjarige] .
2.3
De moeder en de (stief)vader zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
2.4
Begin 2023 is de relatie tussen de moeder en de (stief)vader beëindigd.
2.5
[meerderjarige 1] en [minderjarige] zijn bij de (stief)vader blijven wonen. [meerderjarige 2] is met de moeder meegegaan en [meerderjarige 3] is bij haar opa en oma vaderszijde gaan wonen.
2.6
In oktober 2023 is de (stief)vader bij zijn nieuwe partner, genaamd [naam 2] , gaan wonen. [meerderjarige 1] en [minderjarige] zijn meeverhuisd.
2.7
In april 2024 heeft [meerderjarige 1] de woning van de (stief)vader en [naam 2] verlaten.
2.8
[minderjarige] verblijft nog steeds bij de (stief)vader en [naam 2] .

3.De verzoeken

3.1
[meerderjarige 1] verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] en [meerderjarige 1] recht hebben op contact en omgang met elkaar gedurende een dagdeel per twee weken, dan wel enige andere contactregeling vast te stellen die de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht.
3.2
De (stief)vader is het niet eens met het verzoek van [meerderjarige 1] en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [meerderjarige 1] , samengevat, aangevoerd dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en [minderjarige] . [meerderjarige 1] en [minderjarige] hebben jarenlang in gezinsverband geleefd en hebben altijd een sterke band met elkaar gehad. Bovendien paste [meerderjarige 1] veelvuldig op [minderjarige] en nam zij met regelmaat zorgtaken voor haar rekening. Sinds de verhuizing van [meerderjarige 1] , [minderjarige] en de (stief)vader naar de woning van [naam 2] is de band tussen [meerderjarige 1] en de (stief)vader verslechterd. In april 2024 heeft [meerderjarige 1] dan ook de woning verlaten op verzoek van de (stief)vader. [meerderjarige 1] heeft een tijd bij de moeder gewoond maar recentelijk is zij verhuisd naar een eigen woning. [meerderjarige 1] en [minderjarige] hebben elkaar voor het laatst gezien in juli 2024 tijdens een omgangsweekend van [minderjarige] met haar moeder. De omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder loopt op dit moment niet goed, maar daar wil [meerderjarige 1] zich niet in mengen. Het contact tussen haar en [minderjarige] staat los van de zeer complexe situatie tussen de (stief)vader en de moeder. [meerderjarige 1] wil graag contact met [minderjarige] , maar het lukt haar niet om in overleg met de (stief)vader afspraken daarover te maken. Door tussenkomst van advocaten hebben er wel drie videobelmomenten plaatsgevonden. Deze momenten zijn goed verlopen maar de (stief)vader wijst nog steeds iedere vorm van fysiek contact tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] af.
[meerderjarige 1] erkent dat zij in het verleden niet altijd juist heeft gehandeld. Zij heeft uit boosheid berichten naar de (stief)vader gestuurd en had haar emoties niet altijd onder controle. Ook heeft zij zich soms, in het belang van [minderjarige] , met de zorg voor [minderjarige] bemoeid. Op dit moment volgt [meerderjarige 1] een traject bij een psycholoog om beter met haar emoties om te leren gaan. Het gemis van [minderjarige] blijft echter groot. [meerderjarige 1] is een sleutelfiguur geweest in het leven van [minderjarige] en het doet haar veel verdriet om te horen dat het niet goed gaat met [minderjarige] . [meerderjarige 1] , maar ook de rest van de familie moederszijde, is van de ene op de andere dag uit het leven van [minderjarige] verbannen. [meerderjarige 1] heeft er alles voor over om [minderjarige] weer te zien. Zij is bereid hulpverlening aan te gaan en met de (stief)vader in overleg te treden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad gesproken over een beschermingsonderzoek vanwege de complexe situatie tussen de moeder en de (stief)vader. [meerderjarige 1] heeft daardoor het gevoel dat aan haar verzoek voorbij wordt gegaan. Als er echter een raadsonderzoek wordt gelast naar de mogelijkheden voor contact tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] , staat [meerderjarige 1] daar volledig achter.
4.2
De (stief)vader heeft, samengevat, aangevoerd dat er sprake is van een zeer complexe situatie binnen het familiesysteem waardoor het niet mogelijk is om op een veilige manier omgang plaats te laten vinden tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] . De (stief)vader voert daarbij aan dat de spanningen tussen hem en [meerderjarige 1] zijn ontstaan omdat [meerderjarige 1] zich continu mengde in de verdeling van de zorg voor [minderjarige] . [meerderjarige 1] vertoonde daarbij veel weerstand tegen [naam 2] en de regels in het gezin van de (stief)vader en [naam 2] . Sinds [meerderjarige 1] , in onderling overleg, uit huis is gegaan, is zij verhard richting de (stief)vader en [naam 2] . Zij heeft diverse bedreigingen geuit, ook in het bijzijn van [minderjarige] . De (stief)vader maakt zich dan ook veel zorgen om [minderjarige] . Zij zit in de knel en wordt tijdens de omgang met [meerderjarige 1] en de moeder telkens belast met negatieve uitspraken over de (stief)vader en [naam 2] . Het verloop van het omgangsweekend tussen [minderjarige] en de moeder in augustus 2024 heeft de vader ertoe doen besluiten de omgang tussen [minderjarige] en de moeder stop te zetten. Er waren signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de moeder en haar partner. Dit is door [meerderjarige 3] verteld. [minderjarige] was daarbij. De (stief)vader heeft hiervan melding gemaakt bij Veilig Thuis.
Naast de complexe familiesituatie, is [minderjarige] een kwetsbaar meisje en loopt zij op verschillende ontwikkelingsgebieden achter. [minderjarige] heeft een ‘Piep zei de muis’ traject doorlopen en afgerond maar dat was niet voldoende. Daarom is een verwijzing gemaakt naar [hulpverlening] voor psychodiagnostisch onderzoek en verdere hulpverlening. De (stief)vader merkt wel op dat het sinds augustus 2024 iets beter gaat met [minderjarige] . Zij komt rustiger en vrolijker over.
De vader heeft, na tussenkomst van advocaten, ingestemd met drie belmomenten tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] . Tijdens deze belmomenten is echter gebleken dat [meerderjarige 1] onvoldoende bij [minderjarige] aan kan sluiten. Na de belmomenten is [minderjarige] weer stil en teruggetrokken en doet zij weer zorgelijke uitspraken. Bovendien is de houding van [meerderjarige 1] ten opzichte van de (stief)vader onveranderd. Deze houding is niet in het belang van [minderjarige] en heeft op [minderjarige] en het gezin van de (stief)vader veel impact. Er is op dit moment nog steeds geen contact tussen [minderjarige] en de moeder. Nu [meerderjarige 1] intensief contact met de moeder heeft, ziet de vader het verzoek van [meerderjarige 1] dan ook als een verkapt verzoek vanuit de moeder voor contact met [minderjarige] . Dat acht de (stief)vader geenszins in het belang van [minderjarige] . Veilig Thuis heeft aangegeven dat de moeder zelf juridische hulp kan inschakelen. Concluderend is het familiesysteem te complex en de situatie van [minderjarige] te kwetsbaar om nu omgang tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] vorm te geven. Het belang van [minderjarige] dient in deze te prevaleren boven dat van [meerderjarige 1] . De (stief)vader verzoekt het verzoek dan ook af te wijzen en eerst de trajecten bij [hulpverlening] en Veilig Thuis af te wachten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad gesproken over een beschermingsonderzoek vanwege de complexe situatie tussen de moeder en de (stief)vader. De (stief)vader heeft daarover zijn onbegrip geuit omdat deze zaak geen betrekking heeft op de situatie tussen hem en de moeder Een raadsonderzoek naar het contact tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] acht de (stief)vader ook niet in het belang van [minderjarige] omdat zij nu rust nodig heeft en zich moet kunnen focussen op de hulpverlening.
4.3
De Raad adviseert, samengevat, als volgt. Enerzijds onderschrijft de Raad dat [meerderjarige 1] een hechtingsfiguur is (geweest) voor [minderjarige] . Anderzijds betwijfelt de Raad of omgang nu in het belang is van [minderjarige] en zij daar op dit moment de ruimte voor heeft. Het leven van [minderjarige] is namelijk al zeer gecompliceerd door de situatie tussen de moeder en de (stief)vader. Ook de situatie met [meerderjarige 1] is complex omdat haar plek binnen het gezinssysteem ingewikkeld is. Zo is er sprake van een verstoorde relatie tussen haar en de (stief)vader en kan de Raad zich niet aan de indruk onttrekken dat [meerderjarige 1] mogelijk handelt in het verlengde van haar moeder. Doordat er zoveel in het leven van [minderjarige] speelt, is het eerst van belang dat er veiligheid en rust komt voor [minderjarige] . Hoewel de Raad zijn ogen niet kan sluiten voor de forse zorgen die aan het licht zijn gekomen, merkt hij op dat Veilig Thuis betrokken is. De Raad gaat ervan uit dat Veilig Thuis de Raad een verzoek tot een beschermingsonderzoek zal doen als dat nodig is.
Voor nu dient de prioriteit voor [minderjarige] in ieder geval te liggen bij de hulpverlening en het contactherstel met haar moeder. De Raad weet niet in hoeverre er dan nog ruimte is voor omgang met [meerderjarige 1] . Als de rechtbank het wenselijk acht, kan de Raad onderzoek doen naar de vraag of omgang met [meerderjarige 1] in het belang van [minderjarige] is. Op die manier kan de Raad ook gedurende dat onderzoek bekijken of een beschermingsonderzoek noodzakelijk is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Ontvankelijkheid
5.2
Allereerst ligt de vraag voor of [meerderjarige 1] in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] ontvankelijk is. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen er of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] en of die betrekking op één lijn te stellen is met 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Alleen als dit het geval is, is [meerderjarige 1] ontvankelijk in haar verzoek. Voor 'family life' als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich niet voldoende. Uit vaste rechtspraak volgt dat [meerderjarige 1] concrete omstandigheden moet aantonen waaruit blijkt dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (onder meer Hoge Raad 25 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1023).
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] . [meerderjarige 1] en [minderjarige] hebben namelijk een groot deel van hun leven, tot april 2024, in gezinsverband samengewoond. Nu de (stief)vader de nauwe persoonlijke betrekking tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] ook niet betwist, zal de rechtbank [meerderjarige 1] dan ook ontvangen in haar verzoek.
Raadsonderzoek
5.4
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd over de hele situatie om een beslissing te kunnen geven op het verzoek van [meerderjarige 1] . De rechtbank ziet aanleiding een onderzoek door de Raad te gelasten en overweegt daartoe als volgt.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een zeer complex familiesysteem. Buiten het feit dat [minderjarige] geen contact meer heeft met [meerderjarige 1] , heeft zij sinds augustus 2024 ook geen contact meer met haar moeder. Daarnaast hebben alle betrokkenen zorgen over elkaar geuit en veelvuldig meldingen gedaan bij Veilig Thuis. Uit het overgelegde uitgebreide rapport van Veilig Thuis blijkt dan ook evident dat de zorgen over het familiesysteem fors zijn. De Raad heeft aangegeven dat de situatie tussen de moeder en de (stief)vader én het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment de prioriteit verdient. De Raad heeft daardoor geen concreet advies gegeven over de omgang tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] . Volgens de Raad is het onzeker of [minderjarige] , naast alles wat er in haar leven speelt, ruimte heeft voor omgang met [meerderjarige 1] . De rechtbank onderschrijft het standpunt van de Raad. Hoewel de rechtbank ziet dat [meerderjarige 1] belangrijk is (geweest) voor [minderjarige] , is haar niet duidelijk geworden of contact met [meerderjarige 1] op dit moment in het belang van [minderjarige] is. [meerderjarige 1] geeft aan zich buiten de situatie van de moeder en de (stief)vader te willen houden en zich alleen te willen richten op [minderjarige] , maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. [meerderjarige 1] speelt nu eenmaal een belangrijke rol binnen het complexe familiesysteem waar ook [minderjarige] deel van uitmaakt. De rechtbank wenst daarom eerst duidelijkheid te krijgen op de vraag of omgang met [meerderjarige 1] op dit moment in het belang van [minderjarige] is.
5.6
Deze duidelijkheid acht de rechtbank des te meer van belang nu [minderjarige] al ontzettend veel heeft meegemaakt. Vaststaat dat [minderjarige] belast is door de negatieve situaties die zich hebben voorgedaan tussen [meerderjarige 1] , de (stief)vader, [naam 2] én de moeder (en haar partner). Ook [meerderjarige 3] en haar partner maken deel uit van het systeem. De rechtbank onderschrijft de constatering dat [minderjarige] volledig klem lijkt te zitten tussen alle volwassenen uit het systeem en dat zij daardoor de nodige problematiek in haar ontwikkeling ervaart. Hoewel [minderjarige] al hulpverlening heeft gekregen, is dat nog niet afdoende geweest om de (ontwikkelings)problematiek bij haar weg te nemen. Nu [minderjarige] via [hulpverlening] wederom hulpverlening gaat krijgen, wenst de rechtbank ervoor te waken dat [minderjarige] wordt overvraagd. De rechtbank ziet zich dan ook genoodzaakt om de Raad te vragen om te onderzoeken of [minderjarige] ruimte heeft voor omgang met [meerderjarige 1] naast alles wat er op dit moment in haar leven speelt en of omgang met [meerderjarige 1] in haar belang is.
5.7
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de Raad, locatie Breda , zal verzoeken om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • is omgang met [meerderjarige 1] op dit moment in het belang van [minderjarige] ?
  • zo ja, welke vorm van omgang met [meerderjarige 1] past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe moet die omgangsregeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie, opbouw)?
  • Indien er contra-indicaties zijn voor omgang op dit moment, welke zijn dat?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke
(veiligheids-)voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.8
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, acht de rechtbank het van belang dat de Raad in het kader van het onderzoek contact opneemt met Veilig Thuis en informeert wat de stand van zaken is. Veilig Thuis heeft immers al uitgebreid onderzoek gedaan. Het is echter onduidelijk wat er vervolgens is gebeurd en wie welke stap dient te zetten om het beter te maken voor alle betrokken en met name voor de betrokken minderjarigen. Het staat de Raad vrij om zijn onderzoek ambtshalve uit te breiden naar een beschermingsonderzoek indien de Raad daartoe aanleiding ziet.
5.9
In afwachting van de rapportage van de Raad over de eventuele omgang tussen [meerderjarige 1] en [minderjarige] zal de behandeling van het verzoek van [meerderjarige 1] worden aangehouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank wenst uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum het raadsrapport te ontvangen, of in ieder geval geïnformeerd te worden over (de voortgang van) het onderzoek van de Raad, ook als het raadsrapport op dat moment nog niet klaar is.
5.1
Aan de Raad wordt verzocht zijn rapportage met daarin het advies ook aan de (advocaten van) partijen en de moeder te doen toekomen. Aan de advocaten van partijen wordt verzocht om vervolgens binnen twee weken de rechtbank schriftelijk te berichten over hun standpunt inzake het advies van de Raad en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
5.11
Al het voorgaande betekent dat als volgt wordt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda , een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.7 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de (advocaten van) partijen en de moeder;
6.2
verzoekt aan de advocaten van partijen, na ontvangst van voormeld rapport en advies van de Raad, om binnen twee weken schriftelijk hierop te reageren en hun standpunt kenbaar te maken over het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak;
6.3
houdt de behandeling van het verzoek van [meerderjarige 1] aan tot
dinsdag 3 maart 2026 PRO FORMA;
6.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025 door mr. Van Triest, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 september 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.