ECLI:NL:RBZWB:2025:6882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
23/12222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 4.093 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag inderdaad te hoog was en heeft deze verminderd tot € 3.988. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 2.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar met ongeveer 26 maanden is overschreden, wat heeft geleid tot de toekenning van de schadevergoeding. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten aan belanghebbende. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.108, die door de inspecteur moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. P.A.J.M. Lodestijn),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.093 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog opgelegd en dient deze te worden verminderd. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz GLC 220D 4Matic met [VIN-nummer] en een CO2-uitstoot van 140 gr/km [1] (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 11 november 2019 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [bedrijf]. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto respectievelijk € 74.984, € 14.906 en € 42.974. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gebaseerd op de koerslijst X-Ray. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 15.185 en volledig ten laste van de handelsinkoopwaarde gebracht zodat de handelsinkoopwaarde na schade is vastgesteld op € 27.789.
4.2.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 70.769 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 45.663. Verder heeft DRZ geen schade geconstateerd.
4.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport van DRZ de naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde en de historische nieuwprijs van DRZ ten grondslag gelegd aan de naheffingsaanslag.
4.4.
Hangende de beroepsprocedure heeft de inspecteur op 26 augustus 2025 een nader stuk ingediend. Hierin heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de historische nieuwprijs € 71.509 bedraagt en de bruto historische bpm € 14.906 gebaseerd op een CO2-uitstoot van 140 gr/km. Gelet hierop is de verschuldigde bpm € 9.517 zodat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden met € 105 naar € 3.988, aldus de inspecteur.

Motivering

Vooraf
4.5.
De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de inspecteur zijn nader stuk te laat (twee dagen voor de zitting) heeft ingediend waardoor de gemachtigde niet in staat was om kennis te nemen van het stuk en de inhoud ervan te bespreken met belanghebbende.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is het nader stuk van de inspecteur inhoudelijk besproken en de gemachtigde heeft hierop gereageerd. Tevens heeft de gemachtigde gesteld dat de historische bruto bpm, gelet op het nieuwe standpunt van de inspecteur niet in geschil is. Gelet hierop zal de rechtbank het nader stuk van de inspecteur aan de gedingstukken toevoegen.
Inhoudelijk
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.7.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven zich te kunnen vinden in de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals vastgesteld door de inspecteur, zijnde € 45.663. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
Waardevermindering door schade
4.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur de schade onvoldoende gemotiveerd heeft betwist omdat DRZ niet per schadepost heeft gesteld waarom de schade niet als schade in aanmerking is genomen. De inspecteur heeft verwezen naar het rapport van DRZ.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, op belanghebbende rust. De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat het rapport van DRZ onvoldoende is gemotiveerd. In dit rapport zijn 76 foto’s opgenomen van de auto van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport, niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dit brengt mee dat de inspecteur terecht geen schade in mindering heeft gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld ten aanzien van de schade, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel met betrekking tot het standpunt van belanghebbende betreffende de hoogte van de schade.
Hoogte naheffingsaanslag
4.11.
Gelet op het voorgaande, met name het standpunt van de inspecteur dat de historische nieuwprijs € 71.509 en de bruto historische bpm € 14.906 bedragen, dient de naheffingsaanslag als volgt te worden verminderd.
Historische nieuwprijs
€ 71.509
Handelsinkoopwaarde
€ 45.633
Afschrijving
€ 25.876
Bruto historische Bpm
€ 14.906
Afschrijvingspercentage
36,186%
Afschrijving
€ 5.393,83
Verschuldigde Bpm
€ 9.512
Voldaan op aangifte
€ 5.524
Naheffing
€ 3.988
Immateriële schadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 1 september 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 26 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 28 maanden heeft geduurd en daarmee 22 maanden te lang komt 22/26 deel, zijnde € 2.115 voor rekening van de inspecteur en 4/26 deel, zijnde € 385 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.988;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.115;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 385;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gebaseerd op NEDC meetmethode.