ECLI:NL:RBZWB:2025:6892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
02.263349.22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van hard- en softdrugs en witwassen van geldbedragen, auto’s en goederen met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak is de verdachte op 10 oktober 2025 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het bezit van hard- en softdrugs en het witwassen van geldbedragen, auto’s en goederen. De feiten zijn gepleegd op 2 december 2021, waarbij de verdachte samen met anderen verschillende soorten drugs, waaronder MDMA, heroïne, hasj en hennep, voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen en goederen, waaronder twee auto’s en dure elektronica. De rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatige start van het onderzoek was en dat het vermoeden van witwassen niet weerlegd was door de verdachte, die geen concrete en verifieerbare verklaring kon geven over de herkomst van de aangetroffen goederen en geldbedragen. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden, wat in strafmatigende zin is meegewogen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02.263349.22
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [land] , op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] ,
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. op 2 december 2021 al dan niet samen met anderen MDMA, heroïne, 2-CB, LSD, amfetamine en metamfetamine voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij een pand ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van deze drugs;
2. op 2 december 2021 al dan niet samen met anderen hasj, hennep en hasjolie voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij een pand ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van deze drugs;
3. op 2 december 2021 twee auto's, een snorfiets en contante geldbedragen heeft witgewassen, ten laste gelegd als eenvoudig witwassen en/of opzet- of schuldwitwassen;
4. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 december 2021 een contant geldbedrag van 100.840 euro, een jas en merkkleding, een iPhone met tablet en een iPhone met laptop heeft witgewassen, ten laste gelegd als eenvoudig witwassen en/of opzet- of schuldwitwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Bij de feiten 1 en 2 baseert hij zich op het proces-verbaal over het aantreffen van de drugs in de loods die verdachte huurde, alsmede de testen van de drugs. Bij de feiten 3 en 4, het witwassen, baseert hij zich op het financieel onderzoek over verdachte en zijn partner, de hoge uitgaven die zij hebben gedaan en de dure spullen die verdachte en zijn partner bezitten. De uitgaven en bezittingen stonden niet in verhouding tot het inkomen. Verdachte heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld en de spullen. Er moet dus sprake zijn geweest van witwassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er dient bewijsuitsluiting te volgen omdat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. Mocht de rechtbank dat standpunt niet volgen, dan is er geen bewijs dat verdachte wist van de verdovende middelen in de loods, nu deze ook in een verbogen ruimte zijn aangetroffen waar verdachte niet kwam. Daarom dient vrijspraak van feiten 1 en 2 te volgen. Ook het witwassen, zoals tenlastegelegd onder feiten 3 en 4, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft niets verhuld en wist niets van de contante stortingen die op de rekening van zijn inmiddels ex-partner zijn gedaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onrechtmatig verkregen bewijs?
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. Het onderzoek startte met het waarnemen van een dure auto in de straat met huurwoningen waar verdachte woonde. De politie trok het kenteken na en dit bleek op naam van verdachte te staan. Vervolgens is verdachte in de politiesystemen nagetrokken. Dit betreffen opsporingshandelingen die niet in het kader van de algemene politietaak kunnen worden uitgevoerd. Vervolgens werd onderzoek gedaan bij de RDW, de Kamer van Koophandel en in de besloten politiesystemen. Er bestond op dat moment nog geen redelijk vermoeden van schuld voor het begaan van enig strafbaar feit zodat ook deze opsporingshandelingen onrechtmatig zijn. Het bewijs dat hierdoor en hierna is verkregen, namelijk door de woning van verdachte en de loods die verdachte huurde, te doorzoeken, is daarmee ook onrechtmatig verkregen en dient uitgesloten te worden. Daarom dient vrijspraak te volgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onderzoek rechtmatig is geweest.
Oordeel rechtbank
Indien in het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, kan dat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, tot bewijsuitsluiting of tot compensatie in de strafoplegging. De rechtbank kan ook volstaan met het constateren van het vormverzuim zonder daar enig rechtsgevolg aan te verbinden. Bij de beoordeling dient de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt in acht te nemen.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en overweegt daartoe het volgende.
Volgens het proces-verbaal op pagina 17 werd op donderdag 17 september 2020 op de [straat] in [plaats] een zwarte Mercedes Benz CL 220 CDI met [kenteken] aangetroffen door een opsporingsambtenaar van de politie. Dit voertuig paste niet in het straatbeeld volgens de politie omdat het een voertuig betrof met een nieuwwaarde van 52.120 euro in een straat met voornamelijk sociale huurwoningen. Naar aanleiding hiervan werd het kenteken gecontroleerd in de besloten politiesystemen. Hieruit bleek dat het voertuig op naam stond van verdachte. De rechtbank overweegt dat controle van de tenaamstelling van een auto bij het algemene takenpakket van de politie hoort. De politie heeft vervolgens in de politiesystemen gekeken en daaruit bleek dat verdachte meerdere antecedenten had voor vermogensdelicten en Opiumwetfeiten.
Ook dit handelen valt onder de algemene politietaak. De politie zag daarin aanleiding om nader onderzoek te doen naar vermogenscomponenten (op naam) van verdachte. Er bleken meerdere auto’s en een Vespa scooter op naam van verdachte te staan, waarvan de auto’s een dagwaarde hadden van respectievelijk 15.020 euro en 12.072 euro. Verder bleek uit onderzoek in de politiesystemen dat verdachte in een eerder verhoor bij de politie in 2019 had verklaard ongeveer 1.800 euro per maand te verdienen en zijn vrouw ongeveer 1.400 euro. Ook dit onderzoek valt onder de algemene politietaak. Volgens het proces-verbaal waren de uitkomsten van dit onderzoek voor de politie reden om nader onderzoek te doen naar de inkomensstromen van verdachte, omdat dit inkomen niet in verhouding stond tot de (waarde van de) bezittingen. De vraag die voorligt is of er op dat moment voldoende verdenking was jegens verdachte om dit nader onderzoek rechtmatig te kunnen doen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gelet op de bevindingen van de politie bestond er ten aanzien van verdachte op dat moment een redelijk vermoeden van schuld voor witwassen. Ten aanzien van de loods bestond er bovendien, gelet op de MMA-meldingen en de inmiddels gedane observaties, een redelijk vermoeden van drugshandel. Dit maakt dat ook het hierop volgende financieel onderzoek en het binnentreden van de woning van verdachte en de loods die hij huurde, naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig zijn geweest. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Verdere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1 en 2:
Gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen zijn er in de loods die verdachte huurde aan de [adres] in [plaats] diverse soorten harddrugs en softdrugs aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat deze drugs zich in zijn loods bevonden en heeft daarover verklaard dat er iemand in de loods woonde die het mogelijk daar heeft verstopt en dat er veel mensen in de loods kwamen. Verdachte kwam volgens zijn eigen verklaring alleen maar in de loods om aan auto’s te sleutelen en kwam ook niet op de eerste verdieping van het pand.
Volgens vaste rechtspraak is uitgangspunt dat een huurder en tevens gebruiker van een pand weet heeft van wat zich in dat pand bevindt, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit specifieke geval anders is. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verdachte was ten tijde van het aantreffen van de drugs de enige huurder van het pand. Verdachte had een sleutel van het pand en heeft verklaard zeer regelmatig in het pand aanwezig te zijn geweest. Verdachte heeft verklaringen afgelegd over een andere persoon die in het pand zou hebben verbleven, maar kon desgevraagd over deze persoon geen nadere gegevens verstrekken. Ook over andere personen die in de loods kwamen, heeft hij geen nadere gegevens verstrekt. Dit maakt zijn verklaring hierover niet concreet, niet verifieerbaar en ook niet aannemelijk. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook terzijde. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte dus hebben geweten dat er drugs in het pand aanwezig waren. Omdat deze drugs in de door hem gehuurde loods lagen waarvan hij de sleutel had en waar hij ook regelmatig kwam, bevonden deze drugs zich ook in zijn machtssfeer.
Gelet op het voorgaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde drugs opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Feit 3 en 4:
Beoordelingskader witwassen
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat witwassen kan worden bewezen wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld of het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Dit heeft tot gevolg dat niet hoeft komen vast te staan uit welk specifiek misdrijf het geld of het voorwerp waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is.
Om te beoordelen of van zo’n situatie sprake is, moet het zogenaamde zes stappenplan worden doorlopen. Dit beoordelingskader ziet er als volgt uit.
Indien er op basis van feiten en omstandigheden in het dossier – kortom, de bewijsmiddelen – zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld of het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit witwassen afkomstig is. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bovendien is bepaald dat – naast de mogelijke legale bron van het geld of het voorwerp – de geldstromen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, is het de taak van het Openbaar Ministerie onderzoek te (laten) doen naar deze alternatieve herkomst van het geld of voorwerp. De rechtbank zal alleen tot een bewezenverklaring van witwassen kunnen komen, als uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of voorwerp een legale herkomst heeft. Tenslotte kan in dat geval een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Vermoeden van witwassen
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte, alsmede bij het onderzoek naar zijn vermogensbestanddelen is naar voren gekomen dat verdachte beschikte over twee auto’s met een aanzienlijke waarde en dat rond de aanschafdata van deze auto’s geen contante geldbedragen waren opgenomen en geen grote bedragen waren overgeboekt naar een autobedrijf . Ook bleek uit de bankrekening op naam van de vrouw van verdachte dat er gedurende een periode van ongeveer 5 jaar in totaal meer dan 100.000 euro aan contante stortingen waren gedaan. In de woning en een auto werden duizenden euro’s aan contant geld aangetroffen. Daarnaast lagen er in de woning bonnen van de contante betaling van een dure jas van het merk Canada Goose, een iPhone met tablet en een iPhone met laptop . Dit terwijl het legale inkomen van verdachte en zijn partner niet tot deze contante stortingen en dure aankopen in verhouding stond.
Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen is.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat zijn vrouw de contante geldbedragen stortte op haar bankrekening en dit geld van haar inkomsten afkomstig moet zijn. Verder heeft hij verklaard dat een geldbedrag van 10.600 euro dat in een hoofdkussen werd aangetroffen zijn bruidsschat betrof en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geldbedrag dat in het vest van zijn vrouw is aangetroffen. Het geldbedrag van 9.000 euro dat in zijn eigen vest zat, was van het geld dat hij gespaard had van het geld dat hij heeft verdiend met het repareren van auto’s. De Mercedes is aangekocht met geld dat hij heeft verdiend met het repareren van auto’s en de Ford is aangeschaft door zijn vrouw.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in gemeenschap van goederen was getrouwd, zij een gezamenlijk huishouden voerden, fiscaal partners van elkaar waren en verdachte gemachtigd was voor de rekening van zijn vrouw waarop de 100.840 euro aan stortingen is gedaan. Deze omstandigheden maken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte moet hebben geweten van de contante stortingen op de bankrekening van zijn partner en deze gelden hem ook toebehoorden. Verdachte heeft verklaard dat de contante stortingen en het geld voor de aankopen van de jas, Iphones, tablet en laptop afkomstig moeten zijn van de verdiensten van zijn vrouw. Het inkomen van zijn vrouw is echter onderzocht en dit kan de contante stortingen en de uitgaven niet verklaren. Verdachte heeft ter zitting verder verklaard dat een deel van de in de woning aangetroffen contante gelden een bruidsschat is geweest en een deel afkomstig is van inkomsten uit de garage, maar dat is geheel niet verifieerbaar. Ook de verklaring van verdachte over de aanschaf van de auto’s is in zijn geheel niet verifieerbaar. Daar komt bij dat verdachte eerder hierover is bevraagd, maar pas ter zitting met deze verklaring is gekomen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft van zowel het aangetroffen contante geld in de woning, de auto’s op naam van verdachte en zijn toenmalige echtgenote, de in de loop der jaren gedane contante stortingen en de met contant geld gedane aankopen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn vrouw de onder feiten 3 en 4 genoemde goederen en geldbedragen in bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Het medeplegen is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Dit is slechts anders voor de Vespa scooter omdat de scooter is aangeschaft voor de tenlastegelegde periode. Daarvan dient partieel vrijspraak te volgen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
op 2 december 2021 te [plaats] , in een pand gelegen aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 4,44 gram (11 XTC-pillen) MDMA, en
- ongeveer 31,73 gram (57 XTC-pillen) MDMA, en
- ongeveer 1,75 gram (1 eenheid) heroïne, en
- ongeveer 31,05 gram (102 pillen) 2-CB, en
- ongeveer 0,95 gram (60 eenheden) LSD, en
- ongeveer 19 gram amfetamine, en
- ongeveer 2,7 gram metamfetamine,
zijnde MDMA en heroïne en 2-CB en LSD en amfetamine en metamfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. primair:
op 2 december 2021 te [plaats] in een pand gelegen aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1198 gram (netto) hasjiesj, en
- ongeveer 314 gram (netto) hennep en
- ongeveer 14,4 gram (netto) hasj-olie/-stroop, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 2 december 2021, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander
- een personenauto (Mercedes-Benz CL 220 CDI) en
- een personenauto (Ford Ecosport)
Sub b
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
van
- een geldbedrag van EUR 10.600,= (in kussensloop) en
- een geldbedrag van EUR 180,= (onder bed) en
- een geldbedrag van EUR 5050,= (zak damesvest) en
- een geldbedrag van EUR 9000,= (zak herenvest) en
- een geldbedrag van EUR 230,= (portemonnee Ford Ecosport),
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld
en
Sub b
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 december 2021, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, (van)
- een geldbedrag (in totaal 100.840,= aan contante stortingen op de rekening
[rekeningnummer] ) en
- een jas (Canada Goose) (aangekocht middels contante betaling) en
- een Iphone met tablet en een Iphone met laptop (aangekocht bij de
Mediamarkt middels contante betaling)
Sub b
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, en
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft bij feit 3 de tenlastelegging aangepast opdat deze beter leesbaar is. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien er een straf dient te worden opgelegd, dan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zeer problematisch en verzocht wordt dan ook om die niet op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verschillende soorten hard- en softdrugs.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met zijn inmiddels ex-partner schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere auto’s, geldbedragen en goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel softdrugs als harddrugs eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kunnen opleveren, mede omdat zij sterk verslavend zijn. Die gebruikers trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt genomen Voor het bezit van een hoeveelheid van tussen de 50 en 100 gram harddrugs wordt als uitgangspunt een taakstraf van 150 uren opgelegd en voor het bezit van een hoeveelheid van tussen de 500 en 2500 gram softdrugs is het uitgangspunt een taakstraf van 100 uren. Voor het witwassen zijn geen oriëntatiepunten, maar wordt veelal -afhankelijk van de hoogte van het witwasbedrag- volstaan met oplegging van taakstraffen en deels voorwaardelijke gevangenisstraffen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het hier gaat om een grote hoeveelheid geld die is witgewassen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij lang geleden is veroordeeld voor Opiumwetfeiten en een vermogensdelict. Verdachte heeft geen recente veroordelingen. De rechtbank zal met de oudere veroordelingen geen rekening houden in strafverzwarende zin.
Naast de oriëntatiepunten houdt de rechtbank rekening met het feit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in artikel 6, eerste lid Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dat laatste is in deze zaak geen sprake geweest.
Verdachte is op 2 december 2021 in verzekering gesteld en daardoor is de redelijke termijn toen aangevangen. De rechtbank doet einduitspraak op 10 oktober 2025. Daarmee is de redelijke termijn met bijna twee jaar overschreden. Deze overschrijding wordt in strafmatigende zin meegewogen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en zal zij conform diens eis aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag. Daarnaast legt zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar.

7.Het beslag

7.1.
De verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen voorwerpen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om naast de hoofdstraffen verbeurdverklaring op te leggen, omdat de feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
7.2.
De onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.3.
De teruggave
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
feit 4:medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd:
* de in de beslaglijst onder bijlage III opgenomen voorwerpen 26 en 28 tot en met 34.
- verklaart aan het verkeer onttrokken:
* de in de beslaglijst onder bijlage III opgenomen voorwerpen 9 tot en met 25 en 27.
- gelast de teruggave aan verdachte van:
* de in de beslaglijst onder bijlage III opgenomen voorwerpen 2, 4 en 8.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter,
en mrs. S. Speekenbrink en J.P.E. Mullers, rechters,
in tegenwoordigheid van G.T.A. Knoop, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 10 oktober 2025
Mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 2 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in een pand gelegen aan de
[adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 4,44 gram (11 XTC-pillen) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 31,73 gram (57 XTC-pillen) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 1,75 gram (1 eenheid) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 31,05 gram (102 pillen) 2-CB, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende 2-CB, en/of
- ongeveer 0,95 gram (60 eenheden) LSD, in elk gevan een hoeveelheid van een
materiaal bevattende LSD, en/of
- ongeveer 19 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 2,7 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde MDMA en/of heroïne en/of 2-CB en/of LSD en/of amfetamine en/of
metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 december 2021 te
[plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (in een pand gelegen aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad
- ongeveer 4,44 gram (11 XTC-pillen) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 31,73 gram (57 XTC-pillen) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 1,75 gram (1 eenheid) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 31,05 gram (102 pillen) 2-CB, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende 2-CB, en/of
- ongeveer 0,95 gram (60 eenheden) LSD, in elk gevan een hoeveelheid van een
materiaal bevattende LSD, en/of
- ongeveer 19 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 2,7 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine,
zijnde MDMA en/of heroïne en/of 2-CB en/of LSD en/of amfetamine en/of
metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door (een deel van) voornoemd pand aan
die onbekend gebleven persoon/personen ter beschikking te stellen voor de opslag
van en/of/althans het aanwezig hebben van (voornoemde) verdovende middelen;
art 48 Wetboek van strafrecht
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 2 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in een pand
gelegen aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1198 gram (netto) hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd en/of
- ongeveer 314 gram (netto) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep, en/of
- ongeveer 14,4 gram (netto) hasj-olie/-stroop, in elk geval een hoeveelheid van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj),
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 december 2021 te
[plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (in een pand gelegen aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad
- ongeveer 1198 gram (netto) hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd en/of
- ongeveer 314 gram (netto) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep, en/of
- ongeveer 14,4 gram (netto) hasj-olie/-stroop, in elk geval een hoeveelheid van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj),
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest door (een deel van) voornoemd pand aan
die onbekend gebleven persoon/personen ter beschikking te stellen voor de opslag
van en/of/althans het aanwezig hebben van (voornoemde) verdovende middelen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 2 december 2021, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) (repectievelijk)
- een personenauto (Mercedes-Benz CL 220 CDI) en/of
- een personenauto (Ford Ecosport) en/of
- een snorfiets (Vespa) en/of
- een geldbedrag van EUR 10.600,= (in kussensloop) en/of
- een geldbedrag van EUR 180,= (onder bed) en/of
- een geldbedrag van EUR 5050,= (zak damesvest) en/of
- een geldbedrag van EUR 9000,= (zak herenvest) en/of
- een geldbedrag van EUR 230,= (portemonnnee Ford Ecosport), althans een of
meer voorwerpen en/of geldbedragen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en)
voorhanden had(den)
en/of
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en
met 2 december 2021, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen,
(van) (respectievelijk)
- een geldbedrag (in totaal 100.840,= aan contante stortingen op de rekening
[rekeningnummer] ) en/of
- een jas (Canada Goose) en/of/althans een hoeveelheid (merk-)kleding
(aangekocht middels contante betaling) en/of
- een Iphone met tablet en/of een Iphone met laptop (aangekocht bij de
Mediamarkt middels contante betaling) en/of/althans (dure) computerapparatuur,
althans een of meer voorwerpen/geldbedragen,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en)
voorhanden had(den)
en/of
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )