4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 17 oktober 2024 kwam er een melding bij de politie binnen dat in de omgeving van de [locatie] te [plaats] een sterke acetonlucht werd geroken. Een buurtbewoner vertelde dat er deze middag van 17 oktober 2024 een sterke chemische lucht was geroken, waar de buurtbewoners hoofdpijn van hadden gekregen. De buurtbewoner wees daarbij in de richting van de [weg] . Op 18 oktober 2024 werd in een loods aan de [adres] te [plaats] een in werking zijnde bewerkingslocatie voor procaïne aangetroffen. Bij betreding van de loods werd door verbalisanten een zeer sterke, acrylachtige, chemische lucht geroken.
Door procaïne met aceton, ammoniak en zoutzuur te bewerken, gaat het sterk lijken op cocaïne, wat het geschikt maakt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Deze stoffen werden ook daadwerkelijk in grote hoeveelheden in de loods aangetroffen. Er stonden grote pannen met vloeistoffen op warmhoudplaatjes. Er stonden tonnen met daarin vloeistoffen. Ook stonden er tonnen, waarin kussenslopen en hoeslakens, met daarin stoffen, aan het uitlekken waren. In een andere ruimte lag de bewerkte procaïne te drogen. In de loods werden vier personen aangetroffen, te weten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (tezamen ook: verdachten). [medeverdachte 3] zat daarbij onder het witte poeder. De personen die zich in de loods bevonden, verbleven daar in ieder geval allemaal minimaal al één dag. Eigenaar en verhuurder van de loods betrof [medeverdachte 4] .
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er op 17 en 18 oktober 2024 in voornoemde loods procaïne werd bewerkt.
Wetenschap van de aanwezigheid van procaïne in de loods?
Het moet voor een ieder in de loods duidelijk zijn geweest dat daar procaïne werd bewerkt. Op de etiketten van de verpakkingen stond duidelijk dat daarin procaïne zat. Ook de andere benodigde chemische stoffen, nodig om procaïne te bewerken, zaten in hun originele, geëtiketteerde verpakking. In de loods rook het bovendien enorm chemisch - zo erg dat sommige verdachten er zelfs ziek van werden -, ten tijde van de inval werd er een RVS-pan aangetroffen geheel gevuld met een warme heldere geelbruine vloeistof met kristalvorming aan het vloeistofoppervlak, er stonden tonnen met daarin chemische vloeistoffen, er stonden tonnen waarin kussenslopen en hoeslakens met stoffen erin aan het uitlekken waren en er was een ruimte waar brokken procaïne lagen te drogen. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden voor verdachten duidelijk was dat in de loods procaïne werd bewerkt.
De rol van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of een ieder van de in de loods aangetroffen verdachten betrokken was bij de handelingen met de procaïne, in die zin dat hij als (mede)pleger van die handelingen kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat verdachten onder dwang in de loods zijn vastgehouden. Het is juist dat de politie een aan de buitenkant volledig afgesloten loods aantrof, maar niet is gebleken dat verdachten de loods niet zelfstandig konden verlaten. Dit is ook niet aannemelijk, aangezien niet is gebleken dat verdachten in de loods naar het toilet konden en er in de loods geen urine of uitwerpselen zijn gevonden. Ook zijn in de loods vier in werking zijnde telefoons aangetroffen met daarop Spaanstalige communicatie en Colombiaanse contacten in de contactpersonenlijst. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze vier telefoons aan de vier Colombiaanse verdachten toebehoren. Dit onderstreept dat zij niet gedwongen in de loods zijn vastgehouden. Zij konden via de telefoon immers in contact komen met de buitenwereld.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard dat zij naar de loods waren gekomen om eten te koken ( [medeverdachte 1] ), schoonmaakwerkzaamheden te verrichten ( [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) dan wel een badkamer te bouwen ( [medeverdachte 2] ).
Verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank aldus een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over de reden voor hun aanwezigheid in de loods. Ten aanzien van de verklaringen van verdachten dat zij in de loods waren om schoon te maken, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier en met name uit de foto’s van wat in de loods is aangetroffen, valt niet op te maken dat er gedurende de dagen dat verdachten in de loods verbleven schoonmaakwerk is verricht. Integendeel, heel de loods stond propvol met goederen en stoffen bestemd voor de bewerking van procaïne. Er zijn ook geen schoonmaakmiddelen en materialen aangetroffen. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij daar was om eten te koken acht de rechtbank ongeloofwaardig. Op vragen wat hij ging koken en voor wie kwamen geen duidelijke antwoorden en op het moment dat in de loods werd binnengetreden had hij kennelijk überhaupt nog geen eten gekookt.
Daarbij kan uit het dossier worden opgemaakt dat er voorafgaand aan het moment van binnentreden in de loods ook actief procaïne werd bewerkt. Naast de chemische lucht die door buurtbewoners op 17 oktober 2024 werd waargenomen, roken verbalisanten ook op 18 oktober deze lucht en troffen zij bij binnentreden van de loods een nog warme pan aan, geheel gevuld met een warme heldere geelbruine vloeistof met kristalvorming aan het vloeistofoppervlak. Voorts zat de kleding van [medeverdachte 3] bij zijn aanhouding onder het witte poeder. Dat dit cementpoeder zou zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig, aangezien de betonproductie in de loods al lange tijd daarvoor was gestopt.
Nu verdachten geen aannemelijke verklaring hebben voor hun aanwezigheid in de loods, en gezien de in de loods aangetroffen situatie – waarbij de rechtbank met name wijst op de nog warme vloeistof in een RVS-pan – concludeert de rechtbank dat verdachten degenen zijn die in de loods procaïne hebben bewerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat een drugsorganisatie geen willekeurige en onwetende personen toelaat in een laboratorium of bewerkingslocatie en het aantal personen dat er werkzaam is bewust zo klein mogelijk houdt om de kans op ontdekking te verkleinen. Er worden alleen mensen toegelaten die noodzakelijk zijn. De rechtbank acht het daarom volstrekt onaannemelijk dat er op 18 oktober 2024 - gedurende het bewerkingsproces - in de loods alleen personen aanwezig waren die niets te maken hadden met de bewerking van procaïne en daar om heel andere redenen waren. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte daar enkel met één doel was, te weten de bewerking van procaïne.
Nu vaststaat dat verdachten zich bezighielden met de bewerking van procaïne, hebben deze verdachten daarmee niet alleen wetenschap van, maar ook de beschikkingsmacht en zeggenschap over het laboratorium en de chemische stoffen gehad.
Strafbare voorbereidingshandelingen?
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachten er, anders dan de verdediging heeft betoogd, eveneens van op de hoogte waren dat de procaïne bestemd was voor de versnijding van cocaïne. Zij overweegt hiertoe als volgt. Ten laste is gelegd dat de verdachten voorbereidingshandelingen hebben gepleegd met betrekking tot (de handel in dan wel het bewerken van) cocaïne en niet het daadwerkelijk be- of verwerken van cocaïne. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen. Het standpunt van de verdediging dat het in de praktijk voorkomt dat procaïne als nepcocaïne - aan voornamelijk toeristen in Amsterdam - wordt verkocht en dat het delict dan meer richting oplichting gaat dan richting een Opiumwetfeit, is op zichzelf juist. Dit laat echter onverlet dat het algemene, meest voorkomende doel van bewerking van procaïne zoals dat in de loods gebeurde – te weten van een grauw, dof poeder een stof met dezelfde structuur en dezelfde parelmoerkleurige glans als cocaïne maken - het verkrijgen van een versnijdingsmiddel voor cocaïne is. Bovendien is er een relatie tussen dit laboratorium, deze verdachten en de handel in cocaïne, waardoor het des te aannemelijker is dat de procaïne en de verhandelde cocaïne dienden te worden samengebracht. Op twee van de vier in het laboratorium aangetroffen telefoons is namelijk Spaanstalige communicatie aangetroffen, die ziet op – kort gezegd – de internationale handel in cocaïne. Zo zijn er in de telefoons filmpjes van blokken cocaïne, van een drugslab en van bakken met grote brokken witte kristallen aangetroffen, alsook afbeeldingen over scheeptransporten van bananen van Colombia naar Europa.
Al het voorgaande in overweging nemende en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne.