ECLI:NL:RBZWB:2025:6909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/3361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake geluidsoverlast van een pannaveld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 2 augustus 2024, dat op 21 augustus 2024 is aangevuld met de bezwaargronden, tegen het besluit van 1 juli 2024 waarin het handhavingsverzoek van eiser, met betrekking tot geluidsoverlast van een pannaveld naast zijn woning, wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, ondanks dat eiser te vroeg in beroep is gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog niet verstreken toen eiser het beroep indiende. De rechtbank stelt vast dat het college niet tijdig heeft beslist en dat de termijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft het college op 22 juni 2025 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het college het griffierecht van € 194,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en openbaar gemaakt op 14 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 2 augustus 2024, dat op 21 augustus 2024 is aangevuld met de bezwaargronden, tegen het besluit van 1 juli 2024 waarin het handhavingsverzoek van eiser, met betrekking tot geluidsoverlast van een pannaveld naast zijn woning, wordt afgewezen.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was namelijk nog net niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en het college nog steeds geen besluit heeft genomen.
4. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 2 augustus 2024 en op 21 augustus 2024 aangevuld met de bezwaargronden. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Het college had dus uiterlijk op 4 november 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 22 juni 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het college heeft in zijn verweerschrift van 24 juli 2025 uitgelegd dat hij tot en met 30 november 2025 nodig heeft omdat hij voor een volledige heroverweging in bezwaar moet weten wat de huidige geluidsimpact is en hiervoor nog geluidsmetingen moet verrichten. Om een representatief resultaat te krijgen, dient hij deze metingen na de zomervakantie uit te voeren en daarna heeft hij nog tijd nodig om de meetresultaten te verwerken voordat hij een beslissing op bezwaar kan nemen. De rechtbank vindt dat een goede reden. Het college moet daarom het besluit nemen op uiterlijk 30 november 2025.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op uiterlijk op 30 november 2025 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 14 oktober 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.