In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 172.000, met een bijbehorende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 september 2025 werd duidelijk dat belanghebbende niet was gehoord tijdens de bezwaarfase, ondanks een verzoek daartoe in het bezwaarschrift. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar stemden in met een terugverwijzing naar de heffingsambtenaar voor een hernieuwde behandeling van het bezwaar. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht is geschonden en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 51,- en de proceskosten van belanghebbende, die op € 453,50 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.