ECLI:NL:RBZWB:2025:6921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
02-254624-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van beroepsvrachtwagenchauffeur

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2023 in Sprang-Capelle een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beroepsvrachtwagenchauffeur, heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt waarbij een fietser, genaamd [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 30 september 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de fietsers niet tijdig heeft opgemerkt en onvoldoende aandacht heeft besteed aan het verkeer om hem heen. De rechtbank concludeert dat de verdachte de fietsers is gaan inhalen op een moment dat dit niet veilig was, wat heeft geleid tot de fatale aanrijding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer, en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-254624-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende op het [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] is overleden dan wel (subsidiair) gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte heeft de drie fietsers die voor hem reden, onder wie het slachtoffer, tijdig waargenomen. Bij het inhalen van deze fietsers heeft verdachte meerdere keren in zijn spiegels gekeken en op het moment dat hij ervan overtuigd was dat hij de fietsers voorbij was, heeft hij teruggestuurd naar rechts. Dit bleek een fatale inschattingsfout te zijn, mede als gevolg van een gewijzigde wegsituatie ter plaatse. Daarnaast is van belang dat niet kan worden vastgesteld hoe het ongeval precies is ontstaan. Onder deze omstandigheden is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd voor het subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 11 september 2023 heeft op de Wendelnesseweg-Oost in Sprang-Capelle een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij sprake was van een aanrijding tussen een vrachtwagen en een fietser. Verdachte was de bestuurder van de vrachtwagen en [slachtoffer] was de bestuurster van de fiets. [slachtoffer] is onder de vrachtwagen terechtgekomen en is ter plaatse overleden.
De Wendelnesseweg-Oost heeft ter plaatse van het ongeval één rijbaan van ongeveer vijf meter breed, bestemd voor verkeer uit beide richtingen. Naast de rijbaan bevindt zich een betonnen gootje. Verdachte reed in de richting van de Nieuwvaart met een snelheid van ongeveer 20 km/uur. [slachtoffer] reed in dezelfde richting als verdachte. Achter haar fietste mevrouw [naam 1] en daarachter mevrouw [naam 2] . Verdachte is de laatstgenoemde fietsers met zijn vrachtwagen gepasseerd en is vervolgens met de voorkant van de vrachtauto tegen de fiets van [slachtoffer] gereden.
Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarvoor is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
[naam 2] heeft verklaard dat zij door de vrachtauto was ingehaald en dat de vrachtauto, vanuit haar gezichtspunt, naar rechts kwam waardoor mevrouw [naam 1] in het nauw werd gedreven en de twee fietsers voor haar in het gootje naast de weg moesten gaan fietsen om de vrachtauto niet te raken. Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte twee fietsers is gepasseerd en dat hij vervolgens tegen de derde fietser is gereden die nog voor hem reed. Ook uit het forensisch onderzoek blijkt dat de voorkant van de vrachtauto die verdachte bestuurde de achterkant van de fiets van [slachtoffer] heeft geraakt toen deze voor hem fietste. Verdachte heeft verklaard dat hij meende dat hij de fietsers gepasseerd was en dat hij naar de rechterkant van de weg diende te sturen in verband met een tegenligger.
De rechtbank concludeert uit het een en ander dat verdachte de fietsers is gaan inhalen op een moment dat dit gelet op het tegemoetkomend verkeer niet kon. Hij had achter de fietsers moeten blijven rijden tot hij er zeker van was dat hij deze kon inhalen. Indien hij, zoals hij heeft verklaard, al heeft gekeken of hij de fietsers was gepasseerd – hetgeen overigens niet lijkt te stroken met zijn verklaring dat hij dacht dat de fietsers al eerder, na de wegversmalling, rechtsaf waren geslagen – dan heeft hij dat in ieder geval niet goed gedaan. Het is immers evident dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien, terwijl uit het forensisch onderzoek, de camerabeelden en de eigen verklaring van verdachte blijkt dat hij [slachtoffer] wel had kunnen zien.
Van verdachte, een beroepsvrachtwagenchauffeur, mag worden verwacht dat hij zich bewust is van de gevaren die het rijden met een vrachtwagen met zich brengt en had bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid verwacht mogen worden. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kort moment van onoplettendheid of een enkele inschattingsfout, maar dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag. Dat maakt dat het ongeval, waardoor [slachtoffer] is overleden, aan de schuld van verdachte is te wijten in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 11 september 2023 te Sprang-Capelle , gemeente Waalwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Wendelnesseweg-Oost , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
zonder zich er constant voldoende van te vergewissen of hij, verdachte, daar voldoende ruimte voor had en of de voor hem, verdachte, gelegen weg vrij was en of de voor hem gelegen weg geschikt was om één of meer voor hem rijdende fietsers in te halen, deze fietsers vervolgens in te halen, gedurende en na welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich voor en naast hem gelegen weggedeelte van die Wendelnesseweg-Oost en op het zich aldaar bevindende overige verkeer, en in aanrijding is gekomen met één van de voornoemde fietsers, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van een taakstraf van 200 uur gevorderd en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair om een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in september 2023 als beroepsvrachtwagenchauffeur een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
De nabestaanden zullen moeten leven met het feit dat hun dierbare ten gevolge van een ongeval plotseling is overleden. Aan hen is onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dit ongeval op geen enkele manier heeft gewild, maar dit neemt niet weg dat door zijn handelen levens ingrijpend en blijvend zijn veranderd. Ook op verdachte heeft het ongeval enorme impact gehad. Het beeld dat hij zag toen hij uitstapte, staat op zijn netvlies gegrift en hij wordt op de weg nog dagelijks herinnerd aan die bewuste dag.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor
het veroorzaken van een dodelijk ongeval door aanmerkelijke schuld is een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 12 maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van dit oriëntatiepunt, waarbij zij allereerst meeweegt dat verdachte zal moeten leven met het feit dat door zijn toedoen een ander is overleden. Verder wordt in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft, terwijl hij als beroepschauffeur vele kilometers per jaar
rijdt. Ook heeft verdachte contact gezocht met de nabestaanden. In januari 2024 heeft hij gesproken met de zus en schoonzus van het slachtoffer, de andere twee fietsers die het ongeval voor hun ogen zagen gebeuren. Zij hebben allen dit gesprek als heftig, maar ook als goed ervaren. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat het ongeval ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit geval is die termijn met ruim één maand overschreden. Gelet op de geringe overschrijding zal de rechtbank volstaan met de constatering daarvan.
Alles afwegende vindt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie navolgbaar en zal zij verdachte veroordelen tot een taakstraf van 200 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.W. Louwerse, voorzitter,
en
mr. J.C.A.M. Los en
mr. S.H. Stein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 september 2023 te Sprang-Capelle , gemeente Waalwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Wendelnesseweg-Oost , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
immers had verdachte alle/de drie voor hem op de weg rijdende fietsers moeten opmerken - nu zijn zicht op die fietsers niet door (een) andere weggebruiker(s) noch enige andere omstandighe(i)d(en) werd ontnomen - en vervolgens zijn snelheid en overige verkeersgedrag daarop moeten aanpassen,
zonder zich er derhalve (constant) voldoende van te vergewissen of hij, verdachte, daar voldoende ruimte voor had en/of de voor hem, verdachte, gelegen weg vrij was en/of de voor hem, verdachte, gelegen weg geschikt was om één of meer van bovengenoemde fietsers in te halen gedurende en na welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Wendelnesseweg-Oost en/of op het zich aldaar bevindende overige verkeer, en/of (daarbij) in botsing/aanrijding te komen met één van bovengenoemde fietsers,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2023 te Sprang-Capelle , gemeente Waalwijk als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto/vrachtwagen), daarmee rijdende op de weg, de Wendelnesseweg-Oost ,
zonder zich er (constant) voldoende van te vergewissen of hij, verdachte, voldoende ruimte had en/of de voor hem, verdachte, gelegen weg vrij was en/of de voor hem, verdachte, gelegen weg geschikt was om één of meer voor hem op de weg bevindende fietsers in te halen gedurende en na welke inhaalmanoeuvre verdachte onvoldoende zijn aandacht heeft gericht op het zich voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die Wendelnesseweg-Oost en/of op het zich aldaar bevindende
overige verkeer, en/of (daarbij) in botsing/aanrijding is gekomen met één van bovengenoemde fietsers, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )