ECLI:NL:RBZWB:2025:6922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
02-381541-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 februari 2024 in Etten-Leur een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1969 en woonachtig in Breda, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C.A.M. Oomen. Tijdens de zitting op 30 september 2025 heeft de officier van justitie, mr. L. van Hemert, de beschuldigingen uiteengezet. De verdachte werd verweten dat hij een verkeersongeval had veroorzaakt waarbij een fietser, [slachtoffer 1], om het leven kwam en een andere fietser, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de Lokkerdreef niet de voorrang heeft verleend aan de op de Pauvreweg rijdende fietsers, wat resulteerde in een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de dodelijke afloop van het ongeval. De verdediging betwistte de schuld van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een taakstraf van 160 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-381541-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende op het [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. L. van Hemert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] is overleden en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt of geen voorrang heeft verleend aan anderen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waaraan hij schuld heeft zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De (verkeers)gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘zwaar lichamelijk letsel’ bevat het dossier onvoldoende bewijs.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan twee fietsers door wie de verkeersmaatregelen ter plaatse niet werden nageleefd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd tot schuld in de zin van artikel 6 WVW of tot het veroorzaken van gevaar op de weg als bedoeld in artikel 5 WVW.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd voor het meer subsidiair tenlastegelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 februari 2024 in zijn bedrijfsauto over de Lokkerdreef in de richting van de Pauvreweg te Etten-Leur reed. De kruising Lokkerdreef-Pauvreweg betreft een verhoogde T-Splitsing waar het verkeer op de Pauvreweg voorrang heeft. Dit wordt aangegeven door middel van haaientanden op de Lokkerdreef en een daar aanwezig B6-voorrangsbord. Verdachte moest gelet op zijn rijrichting voorrang geven aan het kruisende verkeer op de Pauvreweg. Ter hoogte van deze kruising verleende verdachte bij het afslaan naar links geen voorrang aan twee op de Pauvreweg rijdende, van links komende fietsers. Hierdoor is verdachte tegen hen aangereden. Beide fietsers kwamen ten val. Eén van deze fietsers was [slachtoffer 1] . Zij is aan het door het ongeval opgelopen letsel overleden. De andere fietser was [slachtoffer 2] . Hij heeft door het ongeval letsel opgelopen.
Artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarvoor is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Aan verdachte zijn meerdere gedragingen ten laste gelegd. Eén daarvan betreft het verrichten van handelingen aan de autoradio tijdens het rijden. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat dergelijke handelingen hebben bijgedragen aan het ongeval. Zij weegt deze dan ook niet mee in haar beoordeling van de mate van schuld.
Verdachte heeft bij het oprijden van de kruising geen voorrang verleend terwijl de kruisende weg een voorrangsweg betrof. Verdachte was naar eigen zeggen bekend met de kruising en wist dat hij een voorrangsweg naderde. Van verdachte mocht in dat kader bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht. Desondanks reed verdachte zonder zijn snelheid voldoende te verminderen de kruising op waardoor hij zijn auto niet tijdig kon stoppen.
Daarnaast is uit onderzoek ter plaatse gebleken dat het zicht van verdachte tijdens het naderen van de Pauvreweg niet werd belemmerd. Verdachte had de fietsers ruim vóórdat hij de kruising opreed kunnen waarnemen. Verdachte heeft echter verklaard dat hij de fietsers niet heeft gezien.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het ongeval, waardoor [slachtoffer 1] is overleden, dus aan zijn schuld is te wijten. Dat de twee fietsers op de rijbaan reden in plaats van op het voor hen bedoelde fietspad doet aan het voorgaande niet af. Van verdachte mocht worden verwacht dat hij bij het oprijden van de Pauvreweg rekening hield met de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers op die weg aan wie hij voorrang diende te verlenen en dat hij hierop anticipeerde. Het primair ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de ten laste gelegde handelingen aan de radio en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Het dossier bevat hiervoor onvoldoende bewijs .
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 februari 2024 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Lokkerdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, tijdens het rijden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was, terwijl hierbij voor verdachte duidelijk zichtbaar een bord B6 en haaientanden aanwezig waren, naar links af te slaan (de Pauvreweg op) en niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was endaarbij in aanrijding te komen met voor hem, verdachte, van links komende fietsers, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van honderdzestig uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om te volstaan met oplegging van een geldboete of een taakstraf Zij acht oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid niet opportuun.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het is de schuld van verdachte dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] is overleden. De nabestaanden zullen moeten leven met het feit dat hun dierbare ten gevolge van een ongeval plotseling is overleden. Aan hen is onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dit ongeval op geen enkele manier heeft gewild, maar dit neemt niet weg dat door zijn handelen levens ingrijpend en blijvend zijn veranderd. Ook op verdachte heeft het ongeval enorme impact gehad. Na het ongeval heeft een succesvol bemiddelingstraject plaatsgevonden dat zowel de nabestaanden als verdachte heeft geholpen in het verwerkingsproces.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Bij soortgelijke zaken wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van een jaar genoemd.
De rechtbank ziet echter in de persoon van verdachte reden om in deze zaak af te wijken van dit oriëntatiepunt. Verdachte heeft zich meewerkend opgesteld en is zich bewust van het leed dat hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Ook op zitting heeft verdachte zijn spijt betuigd. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte de rest van zijn leven zal moeten leven met het feit dat een ander door zijn handelen is overleden. Daarnaast heeft de advocaat van de nabestaanden laten weten dat zij geen straf willen voor verdachte.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte afhankelijk is van zijn rijbewijs voor de uitoefening van zijn werk. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen belemmeringen ziet voor een eventuele taakstraf.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie. Zij legt aan verdachte een taakstraf op van honderdzestig uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b en 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen en mr. M.H.F. van Klaveren, griffiers,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 14 oktober 2025.
Mr. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Lokkerdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, tijdens het rijden een of meerdere handelingen verricht aan de autoradio/het
multimediasysteem van de auto, en/of (daarbij) zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was, terwijl hierbij voor verdachte duidelijk zichtbaar een bord B6 en haaientanden aanwezig waren, naar links af te slaan (de Pauvreweg op) en/of niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (daarbij) in aanrijding/botsing te komen met een of meer voorhem, verdachte, van links komende fietser(s), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een hersenschudding en/of een scheurtje in de schedel;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Etten-Leur als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Lokkerdreef, tijdens het rijden een of meerdere handelingen heeft verricht aan de autoradio/het multimediasysteem van de auto, en/of (daarbij) zonder zich er voldoende van heeft vergewist dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was, terwijl hierbij voor verdachte duidelijk zichtbaar een bord B6 en haaientanden aanwezig waren, naar links is afgeslagen (de Pauvreweg op) en/of niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (daarbij) in aanrijding/botsing is gekomen met een of meer voor hem, verdachte, van links komende fietser(s), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Etten-Leur als bestuurder van een bedrijfsauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Lokkerdreef, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Pauvreweg, op het wegdek haaientanden waren aangebracht, de/een bestuurder(s) van een op die kruisende weg rijdende fiets(en) geen voorrang heeft gegeven, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
( art 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, art 80 Reglement