ECLI:NL:RBZWB:2025:6932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
24/4283 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na onvoldoende motivering van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, staat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser centraal. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was, was sinds 11 maart 2022 arbeidsongeschikt door diverse medische klachten. Het UWV had zijn uitkering beëindigd per 31 juli 2023, na een eerstejaarsbeoordeling waarin werd gesteld dat hij in staat was om passende arbeid te verrichten. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het UWV in zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitkering beëindigd werd. Echter, de rechtbank concludeerde ook dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat de gebreken in de motivering inmiddels waren hersteld. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de inhoudelijke beslissing van het UWV niet veranderde. Eiser kreeg wel een proceskostenvergoeding toegewezen van € 2.267,50 en het UWV moest het griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door het UWV in besluiten omtrent arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4283 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beëindiging.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat het besluit onvoldoende was gemotiveerd, maar dat dit gebrek inmiddels is hersteld en dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 11 maart 2022 uitgevallen vanwege onder andere hart- en longproblemen, hoge bloeddruk, hoog cholesterol en maagproblemen. Het UWV heeft met ingang van 11 maart 2022 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
2.1.
Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten. Het UWV heeft met het besluit van 30 juni 2023 (primair besluit) om die reden de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 31 juli 2023. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk Turks [naam]. Namens het UWV is mr. H.M. van Gent verschenen.
2.4.
In de tussenuitspraak van 2 juni 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
2.5.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van de verzekeringsarts b&b van 28 juli 2025 ingediend. Eiseres heeft hier met haar brief van 25 september 2025 op gereageerd.
2.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 13 oktober 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Zijn de medische beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het UWV
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Na het ontvangen van aanvullende medische informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts gerapporteerd op 21 juni 2023. Daarin is opgenomen dat de ontvangen informatie duidt op een goede hartfunctie met linkerventrikelhypertrofie en dat er geen sprake is van hartfalen. Als gevolg van de COPD (gold II) is eiser aangewezen op licht fysieke werkzaamheden waarbij de arbeidsomstandigheden zijn aangepast aan zijn COPD. Een duurbeperking is niet aan de orde. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 juni 2023.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en zich aangesloten het bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Daartoe is overwogen dat er geen sprake is van ernstige aandoeningen of stoornissen in de hart- en/of longfunctie. Daarom is er geen aanleiding om specifieke beperkingen op stoffen, gassen en dampen op te nemen. Gelet op de medische informatie is eiser terecht beperkt geacht voor zware inspannende activiteiten. Er zijn verder geen medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat de aard en ernst van de aandoeningen ernstiger zijn dan nu is aangenomen.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd op 31 oktober 2024. Daarin is opgenomen dat er geen afwijkingen zijn geconstateerd aan eisers gewrichten. Wel is er in mei 2024 een marginale tussenwervelvernauwing zonder wortelprikkeling gevonden. Het is nog maar de vraag of dit al aanwezig is geweest op de 31 juli 2023, de datum in geding. Bovendien zijn er geen bewegingsbeperkingen gevonden bij het lichamelijke onderzoek van de nek. Daarbij wordt opgemerkt dat de bevindingen van de fysiotherapeut en de aangegeven pijnklachten niet te onderbouwen zijn met de geringe afwijkingen op de röntgenfoto. Er is verder geen sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld of ernstige psychopathologie. De longfunctie is voldoende om voltijds lichte tot matige werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De hypertensie en afwijkingen in het hart geven geen cardiale klachten en zijn dus geen reden om beperkingen aan te nemen.
De verzekeringsarts b&b heeft nogmaals gerapporteerd op 7 november 2024, waarbij nader is toegelicht waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Geconcludeerd is dat eiser is aangewezen op fysiek niet al te zware belasting. Energetisch lichter werk kan langer worden volgehouden dan zwaar werk. Door het aannemen van de beperkingen voor zware werkzaamheden wordt reeds tegemoetgekomen aan de problematiek van eiser. Er is ook gekeken naar de uitgevoerde fietstest in december 2021. Er is niet gebleken van een evidente verslechtering nadien, zoals ook blijkt uit de informatie van de cardioloog. Ook van een verslechtering van de COPD is niet gebleken. Gelet op de resultaten van deze fietstest moet eiser in staat zijn om hele dagen fysiek niet al te zware inspanningen uit te voeren. Er is geen medische onderbouwing voor de noodzaak tot het nemen van halve dagen bedrust of meerdere recuperatiemomenten per dag, ook niet als gevolg van de pijnklachten aan de nek of schouder.
4.2.
Beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet zorgvuldig is geweest. Daarnaast is het onderzoeksrapport onvolledig, innerlijk tegenstrijdig en niet consistent. Verder kampt eiser al geruime tijd met nekklachten. Ook is er volgens eiser sprake van beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De huisarts spreekt in dat kader over therapieresistentie depressie en angst. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij, gelet op de COPD, zijn dagverhaal en het cervicobrachiaal syndroom, meer beperkt is ten aanzien van het lopen. Hij kan slechts 300 meter lopen. Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat een urenbeperking moet worden aangenomen, omdat er sprake is van een energetische beperking.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Eerdere overwegingen over het onderzoek en de nekklachten
In de tussenuitspraak van 2 juni 2025 heeft de rechtbank al geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de nekklachten terecht niet betrokken zijn bij het beoordelen van de belastbaarheid.
4.3.2.
Psychische klachten
De verzekeringsarts b&b heeft na de tussenuitspraak in zijn rapportage van 28 juli 2025 nader toegelicht dat het feit dat eiser alleen behandeld werd door de praktijkondersteuner erop duidt dat het psychische ziektebeeld niet ernstig van aard was. Daarnaast is een diagnose alleen niet doorslaggevend voor het aannemen van beperkingen. Als er bij een psychisch klachtenbeeld geen psychopathologie wordt vastgesteld, is het aannemen van beperkingen niet direct geïndiceerd en zijn de bevindingen van het psychisch onderzoek doorslaggevend. Dat er geen sprake is van een (ernstige) psychiatrische stoornis wordt ook onderbouwd door het feit dat eiser pas in 2025 is verwezen naar een specialist en daarbij eerst op een wachtlijst is geplaatst, dat er geen crisisinterventie heeft plaatsgevonden en geen medicatie is voorgeschreven. Tot slot heeft de huisarts de klachten herhaaldelijk omschreven als spanningsklachten. Gelet op deze omstandigheden ontbreekt het aan medische onderbouwing om beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen.
Eiser heeft daar tegen ingebracht dat hij onder behandeling is gebleven bij de praktijkondersteuner, omdat hij niet naar een specialist wilde (wegens financiële redenen). Dat wil echter niet zeggen dat er geen behandeling nodig was. Daarnaast gebruikte eiser ten tijde van de datum in geding het medicijn Diazepam voor zijn psychische klachten. Inmiddels is eiser gezien door een specialist. Die heeft hem doorverwezen voor neuropsychologisch onderzoek, zodat daarna bepaald kan worden welke behandeling passend is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gegeven dat alleen behandeld werd door de praktijkondersteuner op zich niet leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van beperkingen als gevolg van de psychische klachten. Dit geldt ook voor de latere doorverwijzing, het plaatsen op de wachtlijst en het niet nodig hebben van een crisisinterventie. In zijn algemeenheid geven deze omstandigheden echter wel een beeld van de ernst van de psychische klachten. Daarbij kan ook van belang zijn of eiser medicatie gebruikte voor zijn klachten. Uit het door eiser overgelegde medicatie-overzicht van de huisarts staat Diazepam vermeld als actuele medicatie, echter hierbij staat de (ingangs)datum van 8 mei 2024. Bij het deelcontact van 8 mei 2024 waarbij de Diazepam genoemd wordt, worden vervolgens nekklachten beschreven. Daarmee is niet duidelijk geworden dat eiser op de datum in geding (31 juli 2023) al Diazepam gebruikte én dat dit is voorgeschreven voor de psychische klachten. Uit de medische informatie blijkt ook niet van eerdere medicatie voor psychische klachten. De verwijzing naar specialistische zorg in 2025 en het neuropsychologisch onderzoek dat zal volgen, heeft gezien het tijdsverloop geen betrekking op de datum in geding.
De rechtbank concludeert dat eiser op de datum in geding geen specialistische behandeling onderging voor zijn psychische klachten en geen medicatie gebruikte. Wat er aan objectieve onderbouwing van de klachten van eiser overblijft is de informatie van de huisarts, die de klachten - zoals de verzekeringsarts b&b reeds opmerkte - herhaaldelijk als spanningsklachten kwalificeerde. De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen dat dit niet voldoende is voor het aannemen van beperkingen als gevolg van de psychische klachten.
4.3.3.
Belastbaarheid op het onderdeel lopen
Ten aanzien van de belastbaarheid op het onderdeel lopen heeft de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van de tussenuitspraak aangevoerd dat pas in 2024 een (nieuwe) verwijzing is gedaan vanwege toename van kortademigheidsklachten. Deze kortademigheid was echter al bekend door het onderzoek (en de fietstest) in 2021. De longarts zag ook in 2024 geen indicatie voor een herhaling van de fietstest. Daarnaast blijkt niet dat de medicatie gewijzigd is ten opzichte van de in 2021 voorgeschreven medicatie.
Eiser heeft hierop gereageerd dat de longarts in 2024 de diagnose heeft gesteld dat eiser kortademig is sinds drie jaar en dat hij bij 20 meter lopen gaat zweten en kortademig wordt. Ook is sprake van een toename van medicatie, te weten Anoro en Ventolin. Hierbij wordt verwezen naar het overgelegde verslag van de longarts van 5 september 2025.
De rechtbank stelt voorop dat wat de longarts in de brief van 28 mei 2024 schrijft over de kortademigheid is opgenomen onder het kopje ‘speciale anamnese’. Dit is een weergave van wat eiser aan de longarts heeft verteld en dus geen door de longarts gestelde diagnose of iets wat is vastgesteld met onderzoek. Uit de medische informatie van de longarts blijkt verder niet van een duidelijke verslechtering sinds de uitgevoerde fietstest. Ook blijkt uit het huisartsenjournaal niet dat de longklachten in die periode zijn toegenomen. Verder blijkt uit de brief van de longarts van 12 september 2022 dat het medicijn Anoro toen reeds was voorgeschreven en dat de dosering nadien niet is gewijzigd. Het medicijn Ventolin wordt voor het eerst genoemd in de brief van 5 september 2025. Uit het medicatieoverzicht in de brief van de longarts van 28 mei 2024 blijkt dat eiser deze medicatie toen nog niet gebruikte. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de datum in geding al sprake was van een ophoging of wijziging van de medicatie.
Nu geen verslechtering van de longklachten vast komt te staan, mag de verzekeringsarts b&b voor de datum in geding uitgaan van de resultaten van fietstest uit 2021.
Voor zover eiser heeft gesteld dat het cervicobrachiaal syndroom een rol speelt, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat de nekklachten terecht niet betrokken zijn bij de beoordeling op de datum in geding. Het cervicobrachiaal syndroom kan daarom ook rol geen spelen bij de belastbaarheid ten aanzien van het lopen.
De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat gelet op de fietstest eiser in staat moet zijn om kleine stukken te lopen. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit punt aanvullend beperkt moet worden geacht. Het UWV heeft voldoende rekening gehouden met eisers longklachten door hem (onder andere) te beperken voor het meer dan een half uur achtereen lopen.
4.3.4.
Urenbeperking
Ook voor het bepalen van de duurbelastbaarheid is van belang dat er, zoals hierboven besproken, geen sprake is van een objectieve verslechtering van eisers medische toestand. Gelet op de resultaten van de fietstest moet eiser volgens de verzekeringsarts b&b in staat zijn om niet al te zwaar fysiek werk voltijds uit voeren. Er is geen medische onderbouwing voor de noodzaak tot het nemen van bedrust of meerdere recuperatiemomenten per dag. Door eiser te beperken voor zware werkzaamheden is voldoende tegemoetgekomen aan eisers klachten. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij energetisch beperkt is als gevolg van de pijnklachten. Daar komt bij dat de pijnklachten waarnaar eiser verwijst verband lijken te houden met de nek-, rug- en schouderklachten, waarvan reeds is bepaald dat deze geen rol kunnen spelen bij de beoordeling op de datum in geding. De rechtbank volgt daarom het standpunt van het UWV dat eisers longfunctie en lichamelijke toestand ten tijde van de datum in geding voldoende was voor het kunnen uitvoeren van voltijds lichte tot matige werkzaamheden.
4.3.5.
Conclusie
Niet gebleken is dat in de FML de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.
Arbeidsdeskundige beoordeling door het UWV
De arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: heftruckchauffeur (Sbc-code 111270), inpakker (Sbc-code 111190) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160). De functies medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) zijn als reservefuncties geduid.
Een arbeidsdeskundige b&b heeft de geduide reservefunctie van medewerker tuinbouw in het geheel laten vervallen en één functie binnen de Sbc-code 111180 verworpen. De drie primair geduide functies blijven gehandhaafd.
Hiermee komt de arbeidsdeskundige b&b tot het oordeel dat eiser in passende werkzaamheden en rekening houdend met zijn beperkingen een inkomen kan verdienen dat meer bedraagt dan 65% van het loon dat hij verdiende voor zijn uitval.
5.1.
Beroepsgronden
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij gelet op zijn verdergaande beperkingen niet in staat is om de vereiste handelingen voor de functies uit te voeren.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het UWV pas in beroep de medische beperkingen en belastbaarheid van eiser voldoende heeft toegelicht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek.
6.1.
De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht wel de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Met de nadere motivering heeft het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek voldoende hersteld en kan het standpunt van het UWV gevolgd worden. Het bestreden besluit kan ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 14 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage: wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).