ECLI:NL:RBZWB:2025:6948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
02-081401-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met een minderjarig kind

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarig kind. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, met een minderjarig kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende ondersteund werden door ander bewijs, waardoor niet voldaan werd aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank benadrukte dat bij zedendelicten vaak het woord van de aangeefster tegenover dat van de verdachte staat, en dat er in dit geval geen steunbewijs was voor de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-081401-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 3 september 2018 tot en met 18 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met een minderjarig kind beneden de twaalf jaar dat aan zijn zorg is toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verklaringen van aangeefster worden niet ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een integrale vrijspraak.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Beoordelingskader
Het gaat bij zedendelicten vaak om feiten waarbij het in de kern draait om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte. Daarbij staan deze verklaringen vaak lijnrecht tegenover elkaar, waarbij er geen andere personen zijn die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen.
De rechtbank dient in dat geval de vraag te beantwoorden of voldaan wordt aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv).
Op grond van het bepaalde in dit artikel kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die getuige worden genoemd, op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Dat leidt dan tot discussie over de vraag of het bewijsminimum wel is gehaald. Als die vraag met “nee” moet worden beantwoord, zal dat tot vrijspraak moeten leiden. Dat wordt niet anders, wanneer de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar wordt bevonden. Ook wordt het niet anders, als de aangeefster aan een ander de ervaringen met de verdachte heeft verteld. Dan is de belastende inhoud van die verklaring nog altijd uit één bron afkomstig, één getuige.
Wél volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs ontleend kan worden aan verklaringen van anderen, die waarnemingen hebben gedaan in relatie tot de emotionele of fysieke toestand van de aangever op het moment van de gebeurtenis of vlak daarna.
De beoordeling van de rechtbank met voornoemd kader als uitgangspunt
Aangeefster heeft aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Deze beschuldiging wordt door verdachte ontkend.
Uit de overige verklaringen die zich in het dossier bevinden volgt dat verder niemand heeft gezien dat er seksuele handelingen hebben plaatsvonden tussen verdachte en aangeefster. Ook is er geen steunbewijs in het dossier dat verdachte de hem verweten handelingen zou hebben gepleegd. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 10.000 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 35.000 aan affectieschade voor haar en haar dochter [benadeelde 3]
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, en mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 15 oktober 2025.
Mrs. Prenger en Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks 03 september 2018 tot en met 18 januari 2022 te [adres] ,
gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland,
met [benadeelde 1] , geboren [2010] ,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een minderjarig kind dat aan haar zorg en waakzaamheid is toevertrouwd,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] ,
te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van voornoemde [benadeelde 1]
en/of
- het brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van
voornoemde [benadeelde 1]
artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks 03 september 2018 tot en met 18 januari 2022 te [adres] ,
gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland,
met [benadeelde 1] , geboren [2010] ,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
een minderjarig kind dat aan haar zorg en waakzaamheid is toevertrouwd,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten/aanraken van de billen en/of vagina en/of schaamlippen en/of
clitoris en/of buik van die [benadeelde 1] ,
- met zijn, verdachtes, (naakte) lichaam op die [benadeelde 1] gaan liggen en/of
- het brengen/leggen van zijn, verdachtes, penis op de vagina en/of het
schaambeen van voornoemde [benadeelde 1] en/of
artikel 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
( art 247 Wetboek van Strafrecht )