ECLI:NL:RBZWB:2025:6963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/7965
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor buitenlandse kentekenhouder met hoofdverblijf in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2025, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) beoordeeld. De belanghebbende, die in Duitsland woont, heeft een naheffingsaanslag van € 3.375 ontvangen voor de periode van 17 april 2023 tot en met 16 april 2024, samen met een verzuimboete van € 1.867. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in de basisregistratie personen (BRP) in Nederland staat ingeschreven en daarmee wordt geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf in Duitsland had, ondanks het overleggen van bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd, en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , [woonplaats] (Duitsland), belanghebbende

(gemachtigde: mr. G.J. Woodrow),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 oktober 2024.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2024 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 3.375 opgelegd over de periode 17 april 2023 tot en met 16 april 2024, met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 1.867 opgelegd (de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens gemachtigde, zijn kantoorgenoot mr. P. Susijn en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende staat vanaf zijn geboorte ingeschreven op een Nederlands adres in de basisregistratie personen (BRP). Vanaf 14 april 2022 staat belanghebbende ingeschreven op het [adres 1] .
3.1.
Op 17 april 2024 omstreeks 16:16 uur is belanghebbende tijdens een controle aan de Huissensestraat in Arnhem staande gehouden door de politie. Hij maakte op dat moment als bestuurder gebruik van de openbare weg in Nederland met een motorrijtuig van het merk Range Rover met een Duits [kenteken 1] (het motorrijtuig).
Het motorrijtuig staat sinds 17 april 2023 op naam van belanghebbende in het Duitse kentekenregister geregistreerd. Voor de auto was geen motorrijtuigenbelasting (mrb) in Nederland betaald.
3.2.
Naar aanleiding van genoemde constatering zijn de naheffingsaanslag en de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.

Overwegingen

Vooraf: verdagingsverzoek
4. De gemachtigde heeft op de zitting van 23 juli 2025 verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep omdat belanghebbende niet aanwezig kan zijn vanwege verblijf in het buitenland. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de zitting door te laten gaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak te laten plaatsvinden op een ander moment. Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat het verdagingsverzoek pas ter zitting is ingediend (ruim twee maanden na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting), dat niet duidelijk is geworden waarom het verdagingsverzoek niet eerder is ingediend en belanghebbende ter zitting kon worden vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde.
Zijn de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht aan belanghebbende opgelegd?
4.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb), wordt een belasting geheven ter zake van - onder meer - het houden van een personenauto.
4.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en letter c, van de Wet Mrb, wordt een motorijtuig gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Een dergelijke houder wordt ingevolge het derde lid van dat artikel, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland is ingeschreven in de BRP of verplicht was zich daartoe in te schrijven.
4.3.
De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd met een beroep op artikel 34 van de Wet Mrb. Dat artikel maakt naheffing van mrb mogelijk bij constatering van het feit dat met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg in Nederland, terwijl voor dat motorrijtuig geen mrb is betaald. De mrb wordt geheven van de houder van een motorijtuig. [1] Voor een in het buitenland geregistreerd motorijtuig wordt als houder aangemerkt degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. [2]
4.4.
In het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 [3] is onder meer geoordeeld dat de wettelijke bepalingen van de Wet Mrb beogen voor zowel een motorrijtuig met een Nederlands kenteken als voor een motorrijtuig met een buitenlands kenteken, de persoon te belasten die het motorrijtuig feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking heeft. Daarbij heeft de Hoge Raad ook uiteengezet welke stappen moeten worden doorlopen waarbij naheffing van mrb mogelijk is bij een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig waarmee van de weg in Nederland gebruik wordt gemaakt. De rechtbank zal daarom voor de beoordeling of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd de door de Hoge Raad gehanteerde te nemen stappen als uitgangspunt nemen.
4.5.
Belanghebbende stond in de onderhavige periode in Nederland als ingezetene ingeschreven in de BRP en wordt daarom geacht, behoudens tegenbewijs, in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben.
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ten tijde van de controle zijn hoofdverblijf niet in Nederland, maar in Duitsland had. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verschillende bewijsstukken overgelegd, te weten en een kopie van een Duitse bankpas, een bevestiging van zijn verhuizing naar de [adres 2] , een brief van een Duitse verzekeringsmaatschappij met betrekking tot het motorrijtuig en bewijzen van lidmaatschap van de ADAC en een discotheek in Kleve, alle met het voornoemde adres in Kleve. Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat het adres in Nederland waar hij ingeschreven staat weliswaar een woonhuis is, maar slechts als zakelijk adres wordt gebruikt ten behoeve van zijn eenmanszaak in Nederland. Ook heeft belanghebbende gesteld dat hij een zakelijk gebruikte bestelauto (Volkswagen Transporter met [kenteken 2] ) met Nederlands kenteken op zijn naam heeft staan.
4.7.
Ter zitting is namens belanghebbende nog gesteld dat zijn kind en de moeder van zijn kind pas vanaf 6 december 2024 staan ingeschreven op het [adres 1] . Ook daaruit blijkt volgens belanghebbende dat hij in de naheffingsperiode niet in Nederland woonde. Belanghebbende onderhield ten tijde van het controlemoment een relatie met een persoon die in Duitsland woonde, maar omdat het een geheime relatie betrof kan hij daarvan geen bewijsstukken overleggen.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs van belanghebbendes verhuizing naar Duitsland is gedateerd op 4 oktober 2022 en daarom onvoldoende is om aannemelijk te maken dat belanghebbende ook in de naheffingsperiode nog steeds op het daarop genoemde adres in Kleve woonde. De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat het adres in Nederland waarop belanghebbende staat ingeschreven slechts zakelijk wordt gebruikt. De inspecteur heeft namelijk gemotiveerd gesteld dat het adres niet overeenkomt met het geregistreerde adres van de eenmanszaak van belanghebbende bij de Kamer van Koophandel. Ook worden de moeder van zijn kind en zijn kind ( [geboortedag] 2024) in december 2024 op hetzelfde adres ingeschreven. De rechtbank acht verder ook niet uitgesloten dat bewoners van de grensstreek uitgaansgelegenheden in Duitsland bezoeken of dat zij geregeld gebruik maken van de Duitse autowegen en daarom lid zijn van een Duitse pechhulpverlener (ADAC). Dat voor het motorrijtuig een Duitse verzekering is afgesloten, houdt verband met het feit het motorrijtuig in Duitsland is geregistreerd en daarom in dat land is verzekerd. Ook de Duitse bankpas maakt niet dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in Duitsland had, aangezien de inspecteur onbetwist heeft gesteld dat belanghebbende ook Nederlandse bankrekeningen op zijn naam heeft staan. Gelet op voorgaande overwegingen heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had. De enkele stelling dat belanghebbende een geheime relatie met een persoon in Duitsland zou hebben maakt dat niet anders, nu belanghebbende dit verder niet kan onderbouwen.
4.9.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet in zijn bewijslast is geslaagd dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had gedurende de naheffingsperiode.
4.10.
Vast staat dat belanghebbende bij de constatering op 17 april 2024 feitelijk de bestuurder van de auto, een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig, was. Belanghebbende, ingezetene van Nederland volgens de BRP, is dan ook degene die de auto feitelijk ter beschikking had. Daarmee wordt belanghebbende voor de Wet Mrb als houder van de auto aangemerkt. [4] De inspecteur heeft aldus het belastbare feit vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen.
4.11.
De naheffingsaanslag mag als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende in de BRP is ingeschreven als ingezetene van Nederland en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. [5] De inspecteur heeft de ingangsdatum gesteld op 17 april 2023 waarbij het motorrijtuig op naam van belanghebbende is gesteld. De naheffingsperiode eindigt op 16 april 2024, de dag vóór de controledatum. Belanghebbende heeft in beroep niets aangevoerd waaruit volgt dat de auto hem niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan in deze periode. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.12.
Belanghebbende stelt dat sprake is van opgewekt vertrouwen omdat hij reeds meerdere keren is gecontroleerd in het motorrijtuig en dat na uitleg en het tonen van zijn adres in Duitsland de situatie akkoord werd bevonden. Verder heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van schending van het verbod op willekeur, aangezien de Belastingdienst ook eerst een waarschuwing had kunnen geven.
4.13.
De inspecteur heeft verklaard dat uit de stukken die hem ter beschikking staan volgt dat belanghebbende niet op een ander moment in Nederland gecontroleerd is met het motorrijtuig dan tijdens de controle van 17 april 2024. De andere twee keer dat belanghebbende door de Belastingdienst is gecontroleerd ging het niet om een controle van een buitenlands gekentekend motorrijtuig. Bij de eerste controle op 4 april 2013 werd belanghebbende gecontroleerd door medewerkers van de omzetbelasting (OB Toezicht). Bij de tweede controle op 16 februari 2017 is belanghebbende gecontroleerd inzake de motorrijtuigenbelasting, echter met een ander (Nederlands) gekentekend motorrijtuig.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende eerder als bestuurder van het motorrijtuig is gecontroleerd door de Belastingdienst. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij eerder als bestuurder van het motorrijtuig is gecontroleerd door de politie, dan heeft hij deze stelling niet nader onderbouwd. Bovendien kan het doen of nalaten van de politie niet het in rechte te honoreren vertrouwen wekken dat geen mrb zou worden nageheven, aangezien de politie niet bevoegd is om daarover te beslissen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Verder is er geen fiscale rechtsregel die verbiedt om een naheffingsaanslag mrb op te leggen zonder voorafgaande waarschuwing. De Wet Mrb biedt ook geen ruimte bij constatering van het belastbaar feit af te doen met een waarschuwing. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van willekeur.
Verzuimboete
4.15.
De verzuimboete is in beginsel in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. [6] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk een in het buitenland geregistreerde auto feitelijk ter beschikking gehad en daarmee gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder mrb te hebben voldaan. De verzuimboete is dan ook terecht opgelegd. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas of een pleitbaar standpunt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht de verzuimboete ook passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 15 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6 van de Wet Mrb.
2.Artikel 7, eerste lid aanhef en onderdeel c van de Wet Mrb.
3.Hoge Raad, 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483.
4.Artikel 7 van de Wet Mrb.
5.Dit volgt uit artikel 34 in combinatie met artikel 13, tweede lid, van de Wet Mrb.
6.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).