ECLI:NL:RBZWB:2025:6964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/7159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag belasting zware motorrijtuigen en verzuimboete; beoordeling van de inrichting en gebruik van een motorrijtuig voor wegenonderhoud

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de naheffingsaanslag belasting zware motorrijtuigen (bzm) en een verzuimboete van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag van € 12 en de verzuimboete van € 275 terecht zijn opgelegd. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd omdat het motorrijtuig, dat door belanghebbende wordt gebruikt voor wegenonderhoud, op de autosnelweg werd aangetroffen zonder dat bzm was betaald. Belanghebbende betoogde dat het motorrijtuig niet bestemd was voor goederenvervoer en dat het uitsluitend werd gebruikt voor de aanleg en onderhoud van wegen, waardoor een vrijstelling van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat het motorrijtuig een laadfunctie heeft, omdat het water kan vervoeren, en dat het niet uitsluitend voor wegenonderhoud is ingericht. De rechtbank wijst erop dat de inrichting van het motorrijtuig leidend is voor de vraag of het onder de vrijstelling valt. Aangezien het motorrijtuig ook voor andere doeleinden kan worden gebruikt, is de vrijstelling niet van toepassing. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan [bedrijf] B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 september 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting zware motorrijtuigen (bzm) van € 12 opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 275 opgelegd (de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Namens belanghebbende was, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand aanwezig.
1.4.
De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 juni 2025 naar het in het beroepschrift vermelde [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De griffier heeft op 17 juli 2025 geconstateerd dat de uitnodiging niet was afgehaald bij het afhaalpunt en door PostNL retour was gezonden, welke retourzending op 21 juli 2025 door de rechtbank is ontvangen. De uitnodiging is daarom op 17 juli 2025 nogmaals per gewone post aan de gemachtigde gezonden. [1] De uitnodiging die per gewone post is verstuurd, is niet teruggekomen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag bzm en de verzuimboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie vanaf 24 maart 2011 houder van een motorrijtuig van het merk MAN met het [kenteken] , type TGS 18.440 4X2 BL (het motorrijtuig), met als omschrijving van de inrichting: straatveger, reiniger, rioolzuiger. De toegestane maximum massa van het motorrijtuig is 12.000 kg of meer.
3.1.
In verband met de inwerkingtreding van het Kaderbesluit bzm per 1 oktober 2023 is in de periode 27 - 29 september 2023 de brief 'Verandering regelgeving belasting zware motorrijtuigen (eurovignet)' naar belanghebbende gestuurd. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:
"U bent houder van 1 of meer vrachtauto's of vrachtautocombinaties met een toegestane maximum massa van 12.000 kilo of meer. U betaalt daar motorrijtuigenbelasting (mrb) voor en misschien belasting zware motorrijtuigen (bzm). Hebt u nog nooit aangifte bzm moeten doen?
Bijvoorbeeld omdat u tot nu toe geen bzm hoefde te betalen?
Door veranderde regelgeving moet u vanaf 1 oktober 2023 misschien wel aangifte bzm doen en bzm betalen. In deze brief leest u of dat voor u geldt en hoe u aangifte bzm doet.

In welke situaties moet u aangifte bzm doen?

U moet aangifte bzm doen en bzm betalen in de volgende situaties.
Uw vrachtauto(combinatie):
-
heeft een toegestane maximum massa van 12.000 kilo of meer

De toegestane maximum massa is de toegestane maximum massa van de vrachtauto plus de hoogst toegestane maximum massa van een aanhangwagen die aan deze vrachtauto gekoppeld is.

-
is bestemd voor en/of wordt gebruikt voor goederenvervoer

'Bestemd voor goederenvervoer' houdt in dat het motorrijtuig is ingericht voor goederenvervoer. Als u met dit motorrijtuig geen goederen vervoert en dus met een lege vrachtauto(combinatie) rijdt, moet u toch aangifte bzm doen en bzm betalen. Gebruikt u de vrachtauto(combinatie) om goederen te vervoeren, maar is het motorrijtuig daar eigenlijk niet voor bestemd of ingericht? Ook dan moet u aangifte bzm doen en bzm betalen.

-
maakt gebruik van de autosnelweg

Houdt u er rekening mee dat u aangifte bzm moet doen voordat u gebruikmaakt van de autosnelweg.

In welke situaties hoeft u geen aangifte bzm te doen?

(…)
U hoeft geen aangifte bzm doen en geen bzm te betalen als:
(…)
Het motorrijtuig:
(…)
- is ingericht en wordt uitsluitend gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen. De inrichting is leidend. Deze moet alleen dienen voor de aanleg en onderhoud van wegen. In het Kaderbesluit bzm is dit verder toegelicht en is goedgekeurd dat de volgende motorrijtuigen in ieder geval ook onder deze vrijstelling vallen:
Plateau- of ladderwagen uitsluitend gebruikt voor aanleg en onderhoud van openbare verlichting aan wegen.
Asfalt/teer-sproeiwagen met vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen.
Vrachtauto met vaste inrichting bedoeld en uitsluitend gebruikt voor het verrichten van metingen rechtstreeks aan de weg.
Straal-/zuigwagen met een vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor het verwijderen van onderdelen van wegen, zoals wegmarkeringen.
Asfaltzaagauto.
Emulsiewagen.

(...)"

3.2.
Op 29 februari 2024 om 11.08 uur is door een toezichtmedewerker van de Belastingdienst geconstateerd dat het motorrijtuig op de autosnelweg A58 reed zonder dat hiervoor bzm was betaald. Naar aanleiding hiervan zijn de naheffingsaanslag en de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.

Overwegingen

4. Belanghebbende stelt dat geen bzm is verschuldigd voor het motorrijtuig. Zij voert daartoe aan dat het motorrijtuig niet bestemd is of gebruikt wordt voor het goederenvervoer, omdat het daartoe niet ontworpen is en ook niet voor goederenvervoer is bedoeld. Belanghebbende wijst er daarbij op dat het motorrijtuig weliswaar water kan vervoeren maar dat dat water essentieel is voor de met het motorrijtuig uitgevoerde werkzaamheden, te weten het reinigen van het wegdek. Het motorrijtuig heeft daarom geen laadfunctie en kwalificeert dus niet als een zwaar motorrijtuig, aldus belanghebbende.
Belanghebbende voert verder aan dat als het motorrijtuig wel onder de reikwijdte van de bzm zou vallen, een vrijstelling van toepassing is. Daartoe voert hij aan dat het motorrijtuig zodanig is ingericht dat het uitsluitend wordt gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen. Het motorrijtuig is zelf een van de machines waarmee de weg wordt aangelegd en onderhouden. Het motorrijtuig heeft daarmee enkel de mogelijkheid tot aanleg en onderhoud van wegen.
4.1.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een zwaar motorrijtuig, omdat het een laadfunctie heeft. Het voertuig veegt de asfalt toplaag op die door een andere wagen wordt afgeschraapt/gezaagd. Hieruit volgt dat het motorrijtuig beschikt over een laadfunctie, omdat het de afgeschraapte/afgezaagde asfalttoplaag kan laden. De vrijstelling is volgens de inspecteur niet van toepassing, omdat het motorrijtuig ook andere toepassingsmogelijkheden heeft en evenmin uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en onderhoud van wegen. Het motorrijtuig kan namelijk ook worden ingezet voor algemene reinigingstaken door het motorrijtuig van een rolborstel te voorzien. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur verwezen naar de website van belanghebbende waar het motorrijtuig ter verhuur wordt aangeboden als veegmachine, waarbij het ook buiten de wegenbouw kan worden gebruikt.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de Wet belasting zware motorrijtuigen (Wet bzm), zoals die luidt vanaf 1 juli 2019, is het begrip zwaar motorrijtuig omschreven als [2] :
“een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, bestemd of gebruikt voor het goederenvervoer over de weg, (…).”
4.3.
Op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel d van de Wet bzm wordt een vrijstelling van bzm verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen. Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit bzm bepaalt dat de vrijstelling van toepassing is als de houder van het motorrijtuig zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen.
4.4.
In het Kaderbesluit bzm [3] staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“2.2 Bestemd voor goederenvervoer

(…)

Een motorrijtuig is 'bestemd voor het goederenverkeer over de weg' als het een laadfunctie kan vervullen. Het is daarbij niet relevant of tijdens een rit daadwerkelijk lading wordt vervoerd. Zo kan een trekker zonder oplegger géén laadfunctie vervullen, waardoor een dergelijk motorrijtuig niet 'bestemd is voor goederenvervoer over de weg'.
(…)
4.2
Motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor aanleg en
onderhoud van wegen
“Een motorrijtuig voor de aanleg en het onderhoud van wegen moet als zodanig zijn ingericht en uitsluitend daarvoor worden gebruikt. De inrichting is leidend. De inrichting moet zodanig zijn dat deze alleen dient voor de aanleg en onderhoud van wegen.
Dit betekent dat:
-
het motorrijtuig zelf één van de machines is waarmee de weg wordt aangelegd en onderhouden;
en
-
het motorrijtuig rechtstreeks voor het verrichten van de eigenlijke wegenbouwwerkzaamheden moet dienen. Motorrijtuigen die ook andere mogelijkheden van gebruik hebben dan enkel aanleg en onderhoud van wegen, kunnen dus niet onder de vrijstelling worden begrepen.
4.5.
Belanghebbende gaat er – kort gezegd – van uit dat de bestemming van het motorrijtuig leidend is voor de vraag of het motorrijtuig kwalificeert als een zwaar motorrijtuig in de zin van de Wet bzm. Naar het oordeel van de rechtbank hanteert belanghebbende daarmee een onjuist uitgangspunt. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat uitsluitend relevant is of het motorrijtuig een laadfunctie heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Het motorrijtuig kan immers water (dan wel mengsel van water en vuil) vervoeren. De omstandigheid dat dat water essentieel is voor de (reinigings)werkzaamheden die met het motorrijtuig worden uitgevoerd, maakt dat oordeel niet anders. Ook de stelling van belanghebbende dat het motorrijtuig zodanig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en onderhoud van wegen kan niet worden gevolgd. De beoordeling of daarvan sprake is speelt bij de kwalificatievraag van het motorrijtuig geen rol maar dient eerst in het kader van een vrijstelling (zie hierna) te worden beantwoord. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat geen sprake is van vervoer van goederen omdat water (dan wel een mengsel van water en vuil) geen goed in de zin van het Burgerlijk Wetboek is, vindt dat standpunt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de Wet. [4] Gelet op voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dat het motorrijtuig is aan te merken als een zwaar motorrijtuig in de zin artikel 3 van de Wet bzm.
4.6.
Voor dat geval stelt belanghebbende dat de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, letter d van de Wet bzm van toepassing is. De rechtbank stelt voorop dat nu belanghebbende een beroep doet op de vrijstelling op haar de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het motorrijtuig aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. Anders dan belanghebbende betoogt moet daarvoor niet alleen worden getoetst of het motorrijtuig zelf één van de machines is waarmee de weg wordt aangelegd en onderhouden, maar mag het motorrijtuig daarnaast geen ook enkele andere gebruiksmogelijkheid bezitten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een motorrijtuig dat is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor aanleg en
onderhoud van wegen. Dit betekent dat de inspecteur terecht heeft geconcludeerd dat het motorrijtuig niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d van de Wet bzm. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat zij op grond van de redelijkheid recht heeft op de vrijstelling overweegt de rechtbank niet bevoegd te zijn op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. [5]
Gelijkheidsbeginsel
4.7.
Belanghebbende voert ten slotte nog aan dat navraag bij vijf branchegenoten heeft uitgewezen dat zij voor vergelijkbare voertuigen met een identieke functie en inzet gebruik maken van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d van de Wet bzm en dat geen van hen een naheffingsaanslag heeft ontvangen. Belanghebbende stelt daarom dat de inspecteur, door zonder haar de vrijstelling niet toe te kennen en bzm na te heffen, in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
4.8.
De inspecteur heeft gesteld dat bij vergelijkbare omstandigheden voor andere voertuigen ook naheffingsaanslagen worden opgelegd. De inspecteur betwist dus dat bij een vergelijkbare situatie geen naheffing volgt. Ook betwist de inspecteur dat regelgeving niet eenduidig wordt toegepast. Wel is de Belastingdienst strenger geworden omdat er meer zware voertuigen zijn die onder de Wet bzm vallen dan voorheen. Verder heeft de inspecteur ter zitting aangevoerd dat de houder van een motorrijtuig zelf moet beoordelen of de vrijstelling van toepassing is en dat pas een naheffingsaanslag wordt opgelegd indien achteraf bij controle door de Belastingdienst wordt geconstateerd dat de vrijstelling onterecht is toegepast.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met zijn enkele stelling, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
4.10.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Nu belanghebbende de hoogte van de naheffingsaanslag niet heeft betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
4.11.
Voor het geval de rechtbank de naheffingsaanslag in stand laat, heeft belanghebbende verzocht om de verzuimboete te matigen omdat geen sprake is van opzet of grove schuld en de regelgeving niet eenduidig is toegepast.
4.12.
Als een belastingplichtige de verschuldigde belasting in geval van gebruik van de weg met een motorrijtuig met geschorst kenteken niet heeft betaald, kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van maximaal € 5.514. [6] Paragraaf 36, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting inzake de Wet bzm niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur een verzuimboete kan opleggen van 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 13 van de Wet bzm (€ 275).
4.13.
Nu, zoals hiervoor is geoordeeld, terecht een naheffingsaanslag bzm aan belanghebbende is opgelegd, is dus ook sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 13 van de Wet bzm. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
4.14.
De verzuimboete heeft tot doel het inscherpen van fiscale verplichtingen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de regelgeving niet eenduidig is toegepast en heeft daarmee evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Verder heeft belanghebbende geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete van € 275 ook passend en geboden.
4.15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag bzm en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 15 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Ter voldoening aan het bepaalde uit artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 3, onderdeel a van de Wet bzm.
3.Besluit van 25 augustus 2023, nr. 2023-7277, Staatscourant 2023, 23373.
4.Artikel 3:1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
6.Artikel 13 van de Wet bzm.