ECLI:NL:RBZWB:2025:70
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woonboerderij in de gemeente Tholen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woonboerderij in de gemeente Tholen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 438.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op 1 januari 2022. De heffingsambtenaar had de waarde in een beschikking van 25 februari 2023 vastgesteld en het bezwaar van de belanghebbende op 8 november 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De belanghebbende had aangevoerd dat de waarde maximaal € 350.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde op € 438.000. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde, onder andere door het gebruik van vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen aan de [adres 2] en [adres 3] voldoende vergelijkbaar zijn, terwijl de referentiewoning aan de [adres 4] niet vergelijkbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar geen schending heeft begaan van artikel 40 van de Wet WOZ, omdat de belanghebbende niet benadeeld is door het ontbreken van bepaalde gegevens.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.