In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de P.I. Vught, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van de verlengde uitvoer van 50 kilogram cocaïne, wat hem ten laste was gelegd in de tenlastelegging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.W. Louwers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als beroepschauffeur, had moeten weten dat hij nader onderzoek had moeten doen naar de inhoud van de dozen die hij vervoerde. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat het om sigaretten ging, maar de rechtbank concludeerde dat hij op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het uitvoeren van de cocaïne.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 1 mei 2024 te Breda en Ulvenhout opzettelijk 50 kilogram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland had gebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door geen onderzoek te doen naar de inhoud van de dozen, bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij iets illegaals zou uitvoeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met politie of justitie en dat hij slechts een kleine schakel was in de cocaïnehandel. De in beslag genomen iPhone werd verbeurd verklaard en de verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.