ECLI:NL:RBZWB:2025:7033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/5646 en BRE 24/5648
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en renteaftrek eigenwoningschuld

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/5646 en BRE 24/5648, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. Belanghebbende had in zijn aangiften voor beide jaren aanzienlijke bedragen aan rentelasten in aftrek gebracht, maar de inspecteur had deze bedragen gecorrigeerd op basis van renseignementen van de hypotheekverstrekker Rabobank. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een verzoek om uitstel dat door de rechtbank was afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat de inspecteur terecht was uitgegaan van de door Rabobank gerenseigneerde bedragen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5646 en BRE 24/5648
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen (zie
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.).
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Feiten

2. Belanghebbende heeft in 2020 en 2021 een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.1.
Belanghebbende heeft over het jaar 2020 drie aangiften IB/PVV ingediend. In de laatst ingediende aangifte heeft hij voor de woning een bedrag van € 82.096 aan rentelasten in aftrek gebracht. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Rekeningnummer
Schuld ultimo 31 december 2020
Rente
[rekeningnummer 1]
€ 39.928
€ 1.085
[rekeningnummer 2]
€ 61.015
€ 1.701
[rekeningnummer 3]
€ 220.000
€ 77.260
[rekeningnummer 4]
€ 34.920
€ 1.167
[rekeningnummer 5]
€ 1.737
€ 49
[rekeningnummer 6]
€ 21.728
€ 748
[rekeningnummer 7]
€ 3.085
€ 86
2.2.
Over het jaar 2021 heeft belanghebbende twee aangiften IB/PVV ingediend. In de laatst ingediende aangifte heeft hij voor de woning een bedrag van € 66.723 aan rentelasten in aftrek gebracht. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Rekeningnummer
Schuld ultimo 31 december 2021
Rente
[rekeningnummer 1]
€ 37.954
€ 1.059
[rekeningnummer 2]
€ 59.489
€ 1.659
[rekeningnummer 3]
€ 220.000
€ 52.000
[rekeningnummer 4]
€ 34.116
€ 11.141
[rekeningnummer 5]
€ 1.693
€ 48
[rekeningnummer 6]
€ 21.235
€ 732
[rekeningnummer 7]
€ 3.008
€ 84
2.3.
De inspecteur is afgeweken van de aangiften en heeft bij het opleggen van de aanslagen voor het jaar 2020 € 12.096 en voor het jaar 2021 € 11.983 aan rentelasten in aftrek toegestaan.

Beoordeling door de rechtbank

Afwijzing verdagingsverzoek
3. Belanghebbende heeft de rechtbank op 23 september 2025 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting. De rechtbank heeft belanghebbende op 29 september 2025 verzocht om zijn verdagingsverzoek te onderbouwen met stukken. Naar aanleiding van correspondentie met belanghebbende heeft de rechtbank dit verzoek bij berichten van 6 oktober 2025 en 8 oktober 2025 herhaald. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende geen objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd om zijn verdagingsverzoek te onderbouwen. Omdat het verdagingsverzoek onvoldoende is gemotiveerd heeft de rechtbank het verzoek bij bericht van 2 oktober 2025 afgewezen.
De aanslagen en belastingrentebeschikkingen
3.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in de aangiften IB/PVV 2020 en 2021 de volgende bedragen aan aftrekbare rente eigenwoningschuld in aanmerking heeft genomen:
2020: € 82.096
2021: € 66.723
3.2.
De inspecteur heeft renseignementen ontvangen van de hypotheekverstrekker Rabobank. Hieruit volgt dat belanghebbende in 2020 € 12.096 en in 2021 € 11.983 aan hypotheekrente heeft betaald. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 2020 en 2021 de aftrekbare rente eigenwoningschuld gecorrigeerd en heeft de bedragen op grond van de renseignementen van Rabobank in aftrek toegestaan.
3.3.
De inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde aftrekbare bedragen aan rente eigenwoningschuld gemotiveerd betwist door overlegging van de renseignementen van de hypotheekverstrekker. Daarom rust de bewijslast op belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij de door hem gestelde bedragen aan hypotheekrente in de jaren 2020 en 2021 heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De rechtbank acht de door belanghebbende in aftrek gebrachte bedragen gezien de hoogte van de eigenwoningschuld ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de door de Rabobank gerenseigneerde bedragen.
3.4.
Het gelijk is aan de inspecteur. Dit betekent dat de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 in stand blijven.
3.5.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.
3.6.
Omdat de beroepen ongegrond zijn , krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken op 14 oktober 2025 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.