4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 zal de rechtbank gelet op de gevoerde verweren de onderstaande vragen dienen te beantwoorden.
-
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij het oordeel of sprake is van zwaar lichamelijk letsel worden betrokken de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de medische stukken in het dossier betreffende het letsel van [aangeefster] komt naar voren dat onder meer sprake is van drie breuken rondom de oogkas. De behandeling van dit letsel bij het eerste ziekenhuisbezoek bestond volgens [aangeefster] uit het slikken van pijnstillers. Het eindproces-verbaal van de politie bevat verder geen informatie over medisch ingrijpen of het uitzicht op (volledig) herstel.
In de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster] is opgenomen dat een CT-scan is gemaakt en dat [aangeefster] een nacht in het ziekenhuis moest verblijven ter observatie. Geadviseerd werd om druk op het aangezicht (blazen, snuiten, hard voedsel) te vermijden. Ze heeft volgens de onderbouwing van de vordering veel pijn gehad. Zij had een dik en gezwollen gezicht, een pijnlijke nekspier en een blauw oog waarvan de verkleuring na drie weken wegtrok. Drie weken na het letsel is zij weer aan het werk gegaan. Tot januari 2025 – de datum van indiening van de vordering tot schadevergoeding – bestonden nog klachten, die volgens een arts verband kunnen houden met haar letsel. Dit laatste is echter niet onderbouwd met medische stukken.
Verder zou er een consult geweest zijn bij een kaakchirurg, maar de onderbouwing van de vordering bevat geen stukken hiervan.
De rechtbank stelt samenvattend vast dat sprake was van drie breuken rondom de oogkas, waarvoor beperkt medisch ingrijpen noodzakelijk was. [aangeefster] kon drie weken na het incident weer haar werkzaamheden hervatten. De gestelde beschreven restklachten, zoals die nog zouden bestaan in januari 2025, zijn niet met stukken onderbouwd en ook staat niet vast dat deze verband hielden met het incident.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om het letsel van [aangeefster] te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Dit heeft tot gevolg dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
-
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft niet verklaard dat hij vol opzet had om [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [aangeefster] één keer met de vuist in het gezicht geslagen. Gelet op het geconstateerde letsel, is dit iets onder het linkeroog geweest. Gelet op het forse letsel staat voor de rechtbank vast dat verdachte met kracht heeft geslagen. Deze vuistslag heeft niet geleid tot zwaar lichamelijk letsel, zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de kans daarop, gegeven de geschetste gedraging en omstandigheden, naar algemene ervaringsregels ook niet aanmerkelijk is te achten.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair onder 1 tenlastegelegde.
-
Het meer subsidiaire feit onder 1
Nu niet kan worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel kan ook het desbetreffende strafverzwarende element niet worden bewezen en resteert de rechtbank een oordeel over de vraag of eenvoudige mishandeling bewezen kan worden. Dat houdt niet alleen in een oordeel over de in de tenlastelegging opgenomen feiten, maar ook een oordeel over de wederrechtelijkheid, dat een impliciet bestanddeel is van een tenlastelegging die een eenvoudige mishandeling betreft. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder mishandeling als bedoeld in artikel 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Als wordt geoordeeld dat de tenlastegelegde gedraging is bewezen, is in beginsel ook de wederrechtelijkheid daarvan komen vast te staan.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Voorafgaande aan dit incident is [aangever] in zijn auto mishandeld door verdachte. Aangever was hierna boos. Hij heeft geprobeerd wat vrienden te bellen, maar niemand nam op. Toen hij weer in zijn woning was, heeft hij een logerende vriend, [getuige] , wakker gemaakt en ook aangevers vrouw, [aangeefster] , werd wakker. Ze zijn gezamenlijk naar buiten gegaan om verhaal te halen bij verdachte. [aangever] heeft daarbij een loopkruk meegenomen. Ter plaatse liep [aangever] naar verdachte toe, waarop verdachte achteruit liep. Hoe meer hij in de richting van verdachte liep, hoe meer verdachte naar achteren liep. Nadat verdachte zijn vuisten balde en probeerde te schoppen, waarbij hij niemand raakte, heeft [aangever] uitgehaald met de kruk. Verdachte werd hierbij op zijn arm geraakt. Verdachte zette daarna een stap naar voren en sloeg [aangeefster] in haar gezicht, waarna hij meteen wegrende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden gerechtigd was om zich te verdedigen, waardoor de wederrechtelijkheid aan de tenlastegelegde mishandeling komt te ontvallen. Zij overweegt daartoe dat [aangever] na de eerste mishandeling gewapend en met meerdere mensen verhaal is gaan halen. Daarbij zijn hij en degenen die met hem meekwamen dichtbij verdachte gaan staan en is [aangever] op verdachte blijven aflopen ook toen deze laatste meermalen weg probeerde te lopen. Ten slotte heeft [aangever] uitgehaald met zijn kruk en daarbij verdachte op zijn arm geraakt. Bij haar oordeel dat het van de zijde van [aangever] om een
wederrechtelijkeaanranding gaat, betrekt de rechtbank het gegeven dat de eerdere mishandeling door verdachte van [aangever] al een tijd was afgelopen en zij ieder hun eigen weg waren gegaan. [aangever] heeft vervolgens – met versterking en gewapend – onnodig de confrontatie met verdachte opgezocht, terwijl hij ook aangifte had kunnen doen van het incident met name nu het politiebureau zich op zeer korte afstand van zijn woning bevindt.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte niet [aangever] heeft geslagen, maar zijn partner [aangeefster] . Hoewel zij niet degene is die verdachte met de kruk heeft geslagen, is zij wel met een boze en gewapende [aangever] meegekomen en was zij onderdeel van de groep van drie personen die dicht op verdachte is gaan staan. Voorts heeft zij dingen geroepen richting verdachte. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden [aangeefster] en haar gedragingen zodanig onderdeel zijn geweest van de wederrechtelijke aanranding, dat verdachte zijn verdediging ook richting [aangeefster] mocht inzetten.
De rechtbank overweegt ten slotte dat verdachte [aangeefster] met kracht één klap in het gezicht heeft gegeven. Omdat verdachte op korte afstand drie personen voor zich zag, waarvan er één gewapend was en dat wapen ook al tegen hem was gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat deze vuistslag in redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van de eenvoudige mishandeling van [aangeefster] .