ECLI:NL:RBZWB:2025:7042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
02.352838.24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling wegens noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte was beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een vrouw, [aangeefster], door haar in het gezicht te slaan, en van het mishandelen van een man, [aangever], door hem te duwen en te schoppen. Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 heeft de officier van justitie betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische stukken onvoldoende bewijs boden voor de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gerechtigd was om zich te verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding door [aangever], die gewapend en met meerdere personen verhaal kwam halen. Hierdoor kwam de wederrechtelijkheid van de mishandeling aan [aangeefster] te vervallen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en van de eenvoudige mishandeling van [aangeefster]. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de mishandeling van [aangever] en legde een gevangenisstraf van twee weken op, rekening houdend met de psychische toestand van de verdachte en het advies van gedragsdeskundigen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de vordering van [aangeefster] niet-ontvankelijk werd verklaard, en de vordering van [aangever] volledig werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02.352838.24
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie] ,
raadsman/vrouw mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een vrouw in het gezicht heeft geslagen, waardoor de oogkas van de vrouw op drie plaatsen was gebroken, ten laste gelegd in twee juridische varianten en dat verdachte op dezelfde dag in [plaats] een man heeft geduwd en in zijn zij heeft geschopt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Volgens hem kan ten aanzien van feit 1 primair wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 slechts tot een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling kan komen. Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, zodat het primair ten laste gelegde feit en de strafverzwarende omstandigheid van het meer subsidiair ten laste gelegde feit niet kunnen worden bewezen.
Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat niet is gebleken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte ook van dat feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 zal de rechtbank gelet op de gevoerde verweren de onderstaande vragen dienen te beantwoorden.
-
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij het oordeel of sprake is van zwaar lichamelijk letsel worden betrokken de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de medische stukken in het dossier betreffende het letsel van [aangeefster] komt naar voren dat onder meer sprake is van drie breuken rondom de oogkas. De behandeling van dit letsel bij het eerste ziekenhuisbezoek bestond volgens [aangeefster] uit het slikken van pijnstillers. Het eindproces-verbaal van de politie bevat verder geen informatie over medisch ingrijpen of het uitzicht op (volledig) herstel.
In de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster] is opgenomen dat een CT-scan is gemaakt en dat [aangeefster] een nacht in het ziekenhuis moest verblijven ter observatie. Geadviseerd werd om druk op het aangezicht (blazen, snuiten, hard voedsel) te vermijden. Ze heeft volgens de onderbouwing van de vordering veel pijn gehad. Zij had een dik en gezwollen gezicht, een pijnlijke nekspier en een blauw oog waarvan de verkleuring na drie weken wegtrok. Drie weken na het letsel is zij weer aan het werk gegaan. Tot januari 2025 – de datum van indiening van de vordering tot schadevergoeding – bestonden nog klachten, die volgens een arts verband kunnen houden met haar letsel. Dit laatste is echter niet onderbouwd met medische stukken.
Verder zou er een consult geweest zijn bij een kaakchirurg, maar de onderbouwing van de vordering bevat geen stukken hiervan.
De rechtbank stelt samenvattend vast dat sprake was van drie breuken rondom de oogkas, waarvoor beperkt medisch ingrijpen noodzakelijk was. [aangeefster] kon drie weken na het incident weer haar werkzaamheden hervatten. De gestelde beschreven restklachten, zoals die nog zouden bestaan in januari 2025, zijn niet met stukken onderbouwd en ook staat niet vast dat deze verband hielden met het incident.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om het letsel van [aangeefster] te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Dit heeft tot gevolg dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
-
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft niet verklaard dat hij vol opzet had om [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [aangeefster] één keer met de vuist in het gezicht geslagen. Gelet op het geconstateerde letsel, is dit iets onder het linkeroog geweest. Gelet op het forse letsel staat voor de rechtbank vast dat verdachte met kracht heeft geslagen. Deze vuistslag heeft niet geleid tot zwaar lichamelijk letsel, zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de kans daarop, gegeven de geschetste gedraging en omstandigheden, naar algemene ervaringsregels ook niet aanmerkelijk is te achten.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair onder 1 tenlastegelegde.
-
Het meer subsidiaire feit onder 1
Nu niet kan worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel kan ook het desbetreffende strafverzwarende element niet worden bewezen en resteert de rechtbank een oordeel over de vraag of eenvoudige mishandeling bewezen kan worden. Dat houdt niet alleen in een oordeel over de in de tenlastelegging opgenomen feiten, maar ook een oordeel over de wederrechtelijkheid, dat een impliciet bestanddeel is van een tenlastelegging die een eenvoudige mishandeling betreft. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder mishandeling als bedoeld in artikel 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Als wordt geoordeeld dat de tenlastegelegde gedraging is bewezen, is in beginsel ook de wederrechtelijkheid daarvan komen vast te staan.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Voorafgaande aan dit incident is [aangever] in zijn auto mishandeld door verdachte. Aangever was hierna boos. Hij heeft geprobeerd wat vrienden te bellen, maar niemand nam op. Toen hij weer in zijn woning was, heeft hij een logerende vriend, [getuige] , wakker gemaakt en ook aangevers vrouw, [aangeefster] , werd wakker. Ze zijn gezamenlijk naar buiten gegaan om verhaal te halen bij verdachte. [aangever] heeft daarbij een loopkruk meegenomen. Ter plaatse liep [aangever] naar verdachte toe, waarop verdachte achteruit liep. Hoe meer hij in de richting van verdachte liep, hoe meer verdachte naar achteren liep. Nadat verdachte zijn vuisten balde en probeerde te schoppen, waarbij hij niemand raakte, heeft [aangever] uitgehaald met de kruk. Verdachte werd hierbij op zijn arm geraakt. Verdachte zette daarna een stap naar voren en sloeg [aangeefster] in haar gezicht, waarna hij meteen wegrende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden gerechtigd was om zich te verdedigen, waardoor de wederrechtelijkheid aan de tenlastegelegde mishandeling komt te ontvallen. Zij overweegt daartoe dat [aangever] na de eerste mishandeling gewapend en met meerdere mensen verhaal is gaan halen. Daarbij zijn hij en degenen die met hem meekwamen dichtbij verdachte gaan staan en is [aangever] op verdachte blijven aflopen ook toen deze laatste meermalen weg probeerde te lopen. Ten slotte heeft [aangever] uitgehaald met zijn kruk en daarbij verdachte op zijn arm geraakt. Bij haar oordeel dat het van de zijde van [aangever] om een
wederrechtelijkeaanranding gaat, betrekt de rechtbank het gegeven dat de eerdere mishandeling door verdachte van [aangever] al een tijd was afgelopen en zij ieder hun eigen weg waren gegaan. [aangever] heeft vervolgens – met versterking en gewapend – onnodig de confrontatie met verdachte opgezocht, terwijl hij ook aangifte had kunnen doen van het incident met name nu het politiebureau zich op zeer korte afstand van zijn woning bevindt.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte niet [aangever] heeft geslagen, maar zijn partner [aangeefster] . Hoewel zij niet degene is die verdachte met de kruk heeft geslagen, is zij wel met een boze en gewapende [aangever] meegekomen en was zij onderdeel van de groep van drie personen die dicht op verdachte is gaan staan. Voorts heeft zij dingen geroepen richting verdachte. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden [aangeefster] en haar gedragingen zodanig onderdeel zijn geweest van de wederrechtelijke aanranding, dat verdachte zijn verdediging ook richting [aangeefster] mocht inzetten.
De rechtbank overweegt ten slotte dat verdachte [aangeefster] met kracht één klap in het gezicht heeft gegeven. Omdat verdachte op korte afstand drie personen voor zich zag, waarvan er één gewapend was en dat wapen ook al tegen hem was gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat deze vuistslag in redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van de eenvoudige mishandeling van [aangeefster] .
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 31 oktober 2024 te [plaats], gemeente Schouwen-Duiveland [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] voornoemd eenmaal met kracht te duwen en in de zij te schoppen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten ten tijde van de uitspraak 344 dagen, en de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Een oplossing op het gebied van de GGZ zou hier eigenlijk het meest passend zijn, en niet een tbs-maatregel. Uit de dubbelrapportage komt echter naar voren dat er volgens de gedragsdeskundigen geen ruimte is voor een alternatief voor de tbs-maatregel, zodat de verdediging zich op dat punt refereert aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een voor hem onbekend persoon. Hij heeft de aangever, terwijl die in zijn auto zat, tegen het gezicht geduwd en in de zij geschopt. Door aldus te handelen, heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en bij hem gevoelens van onveiligheid, angst en onbehagen teweeggebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het strafblad van 27 december 2024 op naam van verdachte komt naar voren dat hij op 26 september 2023 door de politierechter in Rotterdam eerder wegens mishandeling is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete waarbij een proeftijd van één jaar is gesteld. Van die straf is kennelijk een onvoldoende preventieve werking uitgegaan, hetgeen voor de rechtbank aanleiding vormt om in de onderhavige zaak te kiezen voor een andere strafmodaliteit.
Reclassering Nederland heef in haar adviesrapport van 12 maart 2025 naar voren gebracht dat in geval van veroordeling geen mogelijkheden worden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Er is ook door gedragsdeskundigen gerapporteerd, namelijk:
  • op 26 september 2025 door psychiater in opleiding drs. [naam 1] , onder supervisie van psychiater drs. [naam 2] , en
  • op 24 september 2025 door psycholoog [naam 3] .
Volgens beide gedragsdeskundigen wat ten tijde van de feiten in ieder geval sprake van een psychotische stoornis die de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde. Het bewezenverklaarde feit kan volgens de gedragsdeskundigen daarom in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Door de psychiater wordt het risico op een nieuw geweldsdelict en op ernstig letsel ingeschat als hoog. De psycholoog schat het risico op toekomstig delictgedrag in als matig tot hoog.
Gelet op de ernst van het delict, de onderliggende stoornis, het structurele gebrek aan behandeltrouw en vooruitgang, in combinatie met het matig tot hoge recidiverisico wordt door beide gedragsdeskundigen de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege geadviseerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt deze tot de hare.
Gelet op het bewezenverklaarde feit is het niet mogelijk de geadviseerde en gevorderde tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank acht vanwege de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en het strafblad van verdachte, en rekening houdend met de omstandigheid dat het feit hem verminderd kan worden toegerekend, een gevangenisstraf van twee weken passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
[aangeefster] (feit 1)
De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.873,51 voor feit 1, waarvan € 73,51 wegens geleden materiële schade en € 1.800,- wegens immateriële schade.
Aangezien verdachte van het feit dat deze schade zou hebben veroorzaakt wordt vrij-gesproken, zal deze vordering, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2.
[aangever] (feit 2
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 701,70 voor feit 2, waarvan € 101,70 wegens geleden materiële schade en € 600,- wegens immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering betreffende de materiële schade in zijn geheel betwist. De vordering voor geleden immateriële schade wordt niet betwist tot € 250,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gelet op de inhoud van de aangifte en de onderbouwing van de schadepost Aangaande de vordering betreffende de materiële schade, te weten een kostenvergoeding in verband met de beschadiging van de bril, is de rechtbank van oordeel dat die schade in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom in zijn geheel toewijsbaar.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade. Blijkens de onderbouwing van dit deel van de vordering is na de schop in de zij van de benadeelde partij door verdachte door een arts een ribcontusie geconstateerd en is pijnstillende medicatie voorgeschreven. Door de pijn kon de benadeelde partij slecht slapen. Ook kon hij zijn fysiek belastende functie vier weken niet uitvoeren vanwege de lichamelijke klachten en heeft zijn opleiding vertraging opgelopen. Ook deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, en is daarmee een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 600,- gelet op de in de schade-onderbouwing genoemde omstandigheden billijk, zodat zij dit bedrag zal toewijzen.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering in zijn geheel toe. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 31 oktober 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De verdediging heeft bepleit geen dagen voor gijzeling te bepalen voor het geval het schadebedrag niet wordt betaald. Gijzeling is volgens de verdediging niet gepast omdat verdachte geen inkomen heeft. Gijzeling zou daarom neerkomen op een extra straf. Daarnaast zou het volgens verdachtes behandelend psychiater ongewenst zijn als gijzeling een eventuele behandeling van verdachte op dat moment zou afbreken.
De rechtbank overweegt dat het vaste jurisprudentie is dat ook aan verdachten die een sociale zekerheidsuitkering ontvangen een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Mocht het tot tenuitvoerlegging van de gijzeling komen, dan kan er in die procedure rekening gehouden worden met betalingsonmacht.
De rechtbank overweegt verder dat op dit moment nog onbekend is of, en zo ja wanneer het tot tenuitvoerlegging van de gijzeling zal komen, en of verdachte op dat moment dan in behandeling is. Op dergelijke onbekende toekomstige omstandigheden kan de rechtbank niet anticiperen door 0 dagen gijzeling te bepalen.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:eenvoudige mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
-
[aangeefster] (feit 1)
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
-
[aangever] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van
€ 701,70 (zevenhonderdéén euro en zeventig cent), waarvan € 101,70 (honderdéén euro en zeventig cent) aan materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 701,70 (zevenhonderdéén euro en zeventig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 (veertien) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
en mrs. mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 15 oktober 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
1
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te [plaats], gemeente Schouwen-Duiveland
aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op drie plekken) gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [aangeefster] voornoemd met kracht in het gezicht te slaan en/of te stompen;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te [plaats], gemeente Schouwen-
Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk die [aangeefster] met kracht in het gezicht heeft geslagen en/of
gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te [plaats], gemeente Schouwen-Duiveland
[aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] voornoemd (met kracht) in het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op drie plekken) gebroken oogkas ten gevolge heeft gehad
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te [plaats], gemeente Schouwen-Duiveland
[aangever] heeft mishandeld door die [aangever] voornoemd meerdere malen, althans
eenmaal (met kracht) te duwen en/of in de zij te schoppen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 1 oktober 2025;
- de aangifte van [aangever] van 1 november 2024, pagina 8.