In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de omgangsregeling en het gezag over drie minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man verzocht de rechtbank om het ouderlijk gezag over de kinderen te verkrijgen en om de omgangsregeling te wijzigen, zodat de kinderen vaker bij hem zouden verblijven. De vrouw verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen, onder andere vanwege haar eigen gezondheidsproblemen en de zorgen over de impact van de omgang op de kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 14 december 2021 zijn veranderd. De man heeft de kinderen erkend, maar de vrouw heeft van rechtswege het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de omgangsregeling gedeeltelijk toegewezen, waarbij is bepaald dat de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend in de veertien dagen bij de man verblijven. Voor [minderjarige 3] is besloten dat het contact met de man onder begeleiding van een hulpverlenende instantie zal worden opgebouwd.
Wat betreft het gezag heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is om het gezamenlijk gezag toe te kennen aan beide ouders, gezien de slechte communicatie en de risico's voor de gezondheid van de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen en bepaald dat de vrouw het eenhoofdig gezag blijft uitoefenen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe omgangsregeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.