ECLI:NL:RBZWB:2025:708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/424316 / FA RK 24-3108
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag en vaststelling van een omgangsregeling voor drie minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de omgangsregeling en het gezag over drie minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man verzocht de rechtbank om het ouderlijk gezag over de kinderen te verkrijgen en om de omgangsregeling te wijzigen, zodat de kinderen vaker bij hem zouden verblijven. De vrouw verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen, onder andere vanwege haar eigen gezondheidsproblemen en de zorgen over de impact van de omgang op de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 14 december 2021 zijn veranderd. De man heeft de kinderen erkend, maar de vrouw heeft van rechtswege het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de omgangsregeling gedeeltelijk toegewezen, waarbij is bepaald dat de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend in de veertien dagen bij de man verblijven. Voor [minderjarige 3] is besloten dat het contact met de man onder begeleiding van een hulpverlenende instantie zal worden opgebouwd.

Wat betreft het gezag heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is om het gezamenlijk gezag toe te kennen aan beide ouders, gezien de slechte communicatie en de risico's voor de gezondheid van de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen en bepaald dat de vrouw het eenhoofdig gezag blijft uitoefenen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe omgangsregeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/424316 / FA RK 24-3108
datum uitspraak: 10 januari 2025
beschikking over wijziging gezag en omgangsregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot in Roosendaal,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W. van der Sande in Goes,
over de kinderen:
-
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
-
[minderjarige 2] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
-
[minderjarige 3] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2012.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 4 juli 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 18 november 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brief van mr. Cadot van 18 november 2024 inhoudende een aanvullend verzoek, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 22 november 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gesproken over het verzoek.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
2.2
De man heeft de kinderen erkend.
2.3
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over de kinderen.
2.4
De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.5
In de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2021 is een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld die inhoudt dat de kinderen bij de man verblijven eenmaal per drie weken van vrijdag 19.30 uur tot zondag 16.00 uur en tijdens de vakanties en feestdagen:
- tijdens de zomervakantie de eerste of de laatste drie weken van de schoolvakantie, zulks in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
- één Kerstdag, zulks in onderling overleg te bepalen;
- indien Pasen of Pinksteren in het weekend valt waarin de kinderen bij de man verblijven, aansluitend op dat weekend tot en met maandag 16:00 uur (dus op tweede Paasdag en/of tweede Pinksterdag);
- jaarlijks op Vaderdag;
- om het jaar met Oud en Nieuw.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat:
I. de man wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] ;
II. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de uitvoering van een zorg- en contactregeling c.q. omgangsregeling bij hem zullen verblijven:
  • eenmaal per twee weken vanaf vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.30 uur;
  • gedurende de helft van de schoolvakanties, feestdagen en Vaderdag meer specifiek:
o drie weken aaneengesloten tijdens de zomervakantie;
o één week gedurende de meivakantie en kerstvakantie;
o de helft van de herfstvakantie en voorjaarsvakantie, waarbij het wisselmoment dan wel bij aanvang van de vakantie op vrijdagavond 18.00 uur zal zijn dan wel op woensdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.30 uur.
III. de man en [minderjarige 3] voorlopig gerechtigd zijn tot begeleide omgangen c.q. begeleide contacten, uit te voeren door een professionele hulpverlenende instantie, waarbij er zo mogelijk éénmaal per week omgang/contact zal plaatsvinden en voor het overige het verzoek aan te houden in afwachting van de voortgang van het traject begeleide omgangen waarna namens de man nog een aanvullend verzoek ter zake invulling van de omgangsregeling c.q. zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige 3] aan uw rechtbank zal worden voorgelegd.
IV. het halen en brengen ter uitvoering van de omgangsregeling c.q. zorg- en contactregeling tussen de man en de kinderen bij helfte zal worden gedeeld, waarbij de man de kinderen bij aanvang van een omgangsmoment zal ophalen bij de vrouw en de vrouw de kinderen aan het einde van een omgangsmoment weer zal ophalen bij de man.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Vanaf 2018 tot medio 2019 is er geen omgang geweest tussen de man en de kinderen omdat de man zich terug had getrokken nadat bleek dat er tussen partijen geen overleg over de omgang mogelijk was. In september 2018 is een traject van ouderschapsbemiddeling opgezet met als doel het werken aan herstel van contact. Dit traject is in november 2018 afgesloten zonder positief resultaat. Hierna is een traject van begeleide omgang via [jeugdhulp] ingezet. Bij beschikking van 1 juli 2021 is de voorlopige omgangsregeling tussen de man en de kinderen als definitief vastgesteld. Sinds medio 2021 ziet de man [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal per drie weken een weekend. Dit contact loopt goed en zij hebben ook een band opgebouwd met hun halfbroer en halfzus [naam 1] en [naam 2] en hun stiefbroer [naam 3] . Omstreeks oktober 2022 krijgt de man aan de deur te horen dat [minderjarige 3] niet meer naar de man wil gaan, of althans veel minder frequent. In de zomer van 2023 heeft de man een neurologische aanval gekregen waar hij tot op heden nog flink van moet herstellen. Eind 2023 is Kindbehartiger betrokken geraakt. In maart 2024 zijn de adviezen van de Kindbehartiger afgerond. Ook is er een advies gegeven omtrent het contactherstel tussen de man en [minderjarige 3] . De vrouw reageert negatief op het voorstel van de man om de omgangsregeling aan te passen en om voor [minderjarige 3] het hulpverleningstraject ‘[naam traject]’ in te zetten. De man verzoekt wijziging van de omgangsregeling op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Er is inmiddels 2,5 jaar verstreken en de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] heeft al die tijd doorgelopen. De band tussen de man en de kinderen is bestendigd. De vrouw is inmiddels getrouwd en de dagelijkse zorg wordt ook door de stiefvader gedragen. Bovendien blijkt uit de hulpverleningstrajecten die de kinderen hebben gevolgd dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] de uitdrukkelijke wens hebben tot een verblijf van één weekend per twee weken bij de man. De man verzoekt dan ook vaststelling van een omgangsregeling die inhoudt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] één weekend per twee weken bij hem verblijven. Voor wat betreft [minderjarige 3] verzoekt de man te bepalen dat er stapsgewijs aan contactherstel wordt gewerkt en dat er een individueel hulpverleningstraject wordt ingezet. Indien de vrouw niet meewerkt aan de inzet van een persoonlijk hulpverleningstraject voor [minderjarige 3] dan verzoekt de man te bepalen dat hij en [minderjarige 3] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang, begeleid door een hulpverlenende instantie, zo mogelijk eenmaal per week gedurende enkele uren uit te breiden naar een dagdeel. Daarnaast verzoekt de man hem op grond van artikel 1:253c BW te belasten met het gezag over de kinderen. De kinderen zullen niet klem of verloren raken tussen partijen als zij gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen. Het gezag sluit aan bij de feitelijke rol die de man thans speelt in het leven van de kinderen. Uitgangspunt in de wet is ook dat beide ouders het gezag over hun kinderen uitoefenen. Met betrekking tot [minderjarige 3] geeft dit de man de mogelijkheid om op de achtergrond betrokken te zijn bij haar voortgang op school, dan wel hulpverlening.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Partijen hebben een turbulente relatie achter de rug. De vrouw heeft PTSS opgelopen als gevolg van de relatie met de man. Zij is zwaar getraumatiseerd. De vrouw heeft ook anorexia ontwikkeld en door de druk rondom deze procedure heeft de vrouw last van een terugval. Na een langdurige procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 14 december 2021 bepaald dat de kinderen en de man gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende eenmaal per drie weken van vrijdag 19.30 uur tot zondag 16.00 uur. De man kan zich niet neerleggen bij deze uitspraak maar hij heeft geen hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. De omstandigheid dat de man geen openheid van zaken wenst te geven richting de vrouw en de kinderen omtrent zijn gezondheidstoestand maakt dat de kinderen zich daar erg zorgen om maken. De vrouw maakt zich hier zorgen om, des te meer omdat hij uitbreiding van de omgangsregeling verzoekt. De man houdt zich eraan vast dat [minderjarige 1] heeft uitgesproken dat hij vaker bij zijn vader wil zijn, maar richting de vrouw doet [minderjarige 1] andere uitspraken. [minderjarige 1] heeft last van suïcidale gedachten en er is inmiddels met spoed een doorverwijzing door de huisarts afgegeven. [minderjarige 2] is erg beïnvloedbaar en gevoelig voor manipulatie. Ook zij durft haar vader niet teleur te stellen. [minderjarige 2] heeft doorgaans op zaterdag een voetbalwedstrijd maar de man laat [minderjarige 2] geregeld op zaterdag niet naar de voetbal gaan. De man heeft zelfs de kampioenswedstrijd van [minderjarige 2] afgezegd omdat hij andere plannen had. [minderjarige 3] geeft richting de vrouw duidelijk aan dat zij geen omgang met haar vader wil. Sinds [minderjarige 3] niet meer naar de man gaat is ook op school duidelijk te merken dat haar gedrag is veranderd. Ze is opgebloeid, vrolijk en opgewekt en ook veel minder ziek. Er is door de kindbehartiger heel erg op [minderjarige 3] ingepraat dat zij voor 50% uit mama en voor 50% uit papa bestaat en dat als ze papa niet wil zien, ze eigenlijk een deel van zichzelf verloochent. Voordat een traject als ‘[naam traject]’ wordt gestart acht de vrouw het van belang dat [minderjarige 3] eerst individuele hulpverlening krijgt. De vrouw is niet in staat om de kinderen te brengen of te halen naar de man. De vrouw beschikt niet over een auto en ook kan zij het lichamelijk niet aan om het vervoer van de kinderen voor haar rekening te nemen. Het is niet in het belang van de kinderen dat de man ook met het gezag over hen wordt belast. Vast staat dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren en dat trajecten om tot verbetering van de communicatie te komen in het verleden niet zijn geslaagd. Nu er ondanks het inzetten van meerdere trajecten geen verbetering in de communicatie tussen de ouders is gekomen is niet te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd alsnog voldoende verbetering in zal komen. Uitoefening van het gezamenlijk gezag vormt een te groot risico voor de gezondheid van de vrouw en daarmee haar beschikbaarheid voor de kinderen als primaire opvoeder. Bij de vrouw is een functionele neurologische stoornis vastgesteld. Dat is een bewegingsstoornis die wordt getriggerd door stress. Als partijen gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen dan moet de vrouw in contact treden met de man en dat zal haar teveel stress gaan bezorgen. Een ander risico hiervan is dat de vrouw meerdere terugvallen zal krijgen in haar eetstoornis, hetgeen recent ook daadwerkelijk is gebeurd. Bovendien kunnen partijen het vrijwel nooit eens worden over dingen.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het fijn zou zijn dat de ouders samen tot afspraken over de omgangsregeling zouden kunnen komen. Het uitvoeren van een raadsonderzoek zou ook een mogelijkheid zijn maar de Raad verwacht dat een dergelijk onderzoek teveel druk op de ouders en de kinderen zal leggen. De Raad acht het het beste als de nadruk wordt gelegd op de invulling van de omgangsregeling. Het is belangrijk dat er op korte termijn wordt begonnen met het contactherstel tussen de man en [minderjarige 3] . Voor haar ontwikkeling is het erg belangrijk dat zij contact heeft met haar vader. De Raad adviseert het verzoek van de man omtrent het gezamenlijk gezag af te wijzen. De ontbrekende communicatie tussen partijen is het doorlopende probleem. Er bestaat geen draagvlak bij beide ouders om hieraan te werken. De kinderen lijken erg klem te zitten tussen de ouders en bij gezamenlijk gezag van de ouders zullen de kinderen nog meer klem komen te zitten. Het is in deze situatie voor de kinderen het beste als de vrouw het eenhoofdig gezag blijft uitoefenen. Dit zorgt voor het meeste rust. De Raad vindt het wel belangrijk dat de ouders (op termijn) een hulpverleningstraject aangaan om hun communicatie te verbeteren want daar zouden de kinderen erg bij gebaat zijn.

5.De beoordeling

Verandering omgangsregeling
5.1
In artikel 1:377e BW staat dat een omgangsregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De rechtbank heeft eerder een beslissing gegeven over de omgangsregeling. Om die te kunnen veranderen moet uit de stukken en de mondelinge behandeling blijken dat de omstandigheden daarna op relevante wijze zijn veranderd, of dat bij die beslissing van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden na het wijzen van de eerdergenoemde beschikking van 14 december 2021 zijn gewijzigd. Er is al langere tijd geen contact tussen de man en [minderjarige 3] en de vastgelegde omgangsregeling wordt ten aanzien van haar ook niet meer uitgevoerd. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bestaat de wens om vaker bij hun vader te verblijven. Nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden is de man ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling.
5.3
De rechtbank oordeelt verder als volgt.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de omgangsregeling kan worden gewijzigd in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend in de veertien dagen bij hun vader verblijven. De vrouw heeft aangevoerd dat zij het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het beste vindt dat zij op de zondag dan om 16:00 uur weer terug bij de vrouw zijn, zodat zij nog even kunnen uitrusten van het omgangsweekend voordat school begint. De man heeft verzocht te bepalen dat er omgang zal zijn tot zondagavond 19:00 uur. De rechtbank zal bepalen dat er tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact zal zijn gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18:00 uur, zodat de kinderen het weekend bij vader af kunnen maken en ook bij moeder nog de kans hebben om de dag af te sluiten en zich voor kunnen bereiden op de nieuwe schoolweek.
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de man tot verdeling van de vakanties en feestdagen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vakanties en feestdagen niet bij helfte te verdelen. De rechtbank zal een regeling vastleggen die inhoudt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij ieder van de ouders verblijven:
- in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw. In de oneven jaren de laatste drie weken van de zomervakantie bij de man en de eerste drie weken bij de vrouw;
- in de even jaren de eerste week van de meivakantie bij de man en de tweede week van de meivakantie bij de vrouw. In de oneven jaren de laatste week van de meivakantie bij de man en de eerste week bij de vrouw;
- in de even jaren gedurende de voorjaarsvakantie bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de even jaren gedurende de herfstvakantie bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- in de even jaren gedurende de kerstvakantie de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de oneven jaren de tweede week bij de man en de eerste week bij de vrouw;
- indien Pasen en/of Pinksteren in het weekend valt waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven, aansluitend op dat weekend tot en met maandag 18:00 uur;
- jaarlijks op Vaderdag.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat de man zorg dient te dragen voor het vervoer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van en naar de vrouw. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij niet beschikt over een auto dus voor haar is het praktisch onmogelijk om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de man te kunnen brengen of ze daar op te halen. Ook kan het van de vrouw vanwege haar gezondheidstoestand niet worden verlangd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met het openbaar vervoer naar de man toe te brengen of ze daar op te halen. Voor nu wordt dus van de man verwacht het vervoer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor zijn rekening te nemen. Het is aan partijen om op termijn te kijken naar andere oplossingen ten aanzien van het vervoer.
[minderjarige 3]
5.7
Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige 3] overweegt de rechtbank als volgt. Er heeft al langere tijd geen contact plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige 3] . Gebleken is dat [minderjarige 3] nieuwsgierig is naar haar vader maar het tegelijkertijd wel spannend vindt om contact met haar vader te hebben. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 3] is dat het contact tussen haar en de man zo snel mogelijk wordt opgestart. Wel dient dit contact zorgvuldig opgebouwd en gemonitord te worden zodat inzichtelijk blijft wat [minderjarige 3] aan kan in het contact met haar vader. De rechtbank zal bepalen dat het contact tussen [minderjarige 3] en de man onder begeleiding van [jeugdzorg] zal worden opgebouwd, beginnende met één uur in de week. Het is aan [jeugdzorg] om deze omgang strikt op te volgen en verder vorm te geven, in samenspraak met en op het tempo van [minderjarige 3] . De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om een termijn te verbinden aan het opstarten van het contactherstel tussen [minderjarige 3] en de man op het moment dat de omgangsbegeleiding kan starten, temeer nu [minderjarige 3] zelf ook aangeeft nieuwsgierig te zijn naar haar vader. Hoe langer wordt gewacht met het contactherstel hoe moeilijker het voor [minderjarige 3] zal gaan worden. Het is dan ook belangrijk dat het contactherstel op korte termijn in gang wordt gezet. Temeer nu [minderjarige 3] momenteel al ondersteuning van 101 van Emergis krijgt. De rechtbank verwacht van partijen dat zij zich wenden tot [jeugdzorg] of de gemeente voor inzet van ondersteuning bij de contactopbouw.
Gezag
5.8
In artikel 1:253c BW staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn of haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.9
De wet heeft als uitgangspunt dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het gezag over hun kinderen uitoefenen. De rechtbank vindt dat daarvan in dit geval moet worden afgeweken. Om samen het gezag te kunnen hebben is het nodig dat de ouders samen beslissingen nemen over de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Dat moet op een manier die hun kinderen niet belast. De rechtbank stelt vast dat partijen hiertoe niet in staat zijn. Er vindt nauwelijks communicatie tussen de man en de vrouw plaats en als er al communicatie plaatsvindt is deze zo slecht dat er een onacceptabel risico is dat de kinderen erg klem komen te zitten tussen de ouders als zij samen het gezag hebben. Volgens de rechtbank ziet het er niet naar uit dat dit binnen korte tijd zal verbeteren. De afgelopen jaren is er meerdere malen geprobeerd om te komen tot verbetering van de verstandhouding en de communicatie tussen partijen maar dit is niet geslaagd. De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen dat de ouders gezamenlijk het gezag over hen uitoefenen. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Informatieregeling
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij bereid is om de man eens per maand een e-mail te sturen met informatie over de kinderen. Nu er geen hiertoe strekkend verzoek voorligt kan de rechtbank deze informatieregeling niet vastleggen. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij haar toezegging gestand doet en de man eens per maand per e-mail zal informeren over de kinderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
verandert de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2021 als volgt en bepaalt dat tussen de man en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een omgangsregeling geldt op grond waarvan zij bij de man verblijven:
Reguliere omgangsregeling
- één weekend in de veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18:00 uur;
Regeling vakanties en feestdagen
- in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie en in de oneven jaren de laatste drie weken van de zomervakantie;
- in de even jaren de eerste week van de meivakantie en in de oneven jaren de laatste week van de meivakantie;
- in de even jaren gedurende de voorjaarsvakantie;
-in de oneven jaren gedurende de herfstvakantie;
- in de even jaren gedurende de eerste week van de kerstvakantie en in de oneven jaren de tweede week van de kerstvakantie;
- indien Pasen en/of Pinksteren in het weekend valt waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven, aansluitend op dat weekend tot en met maandag 18:00 uur;
- jaarlijks op Vaderdag;
en dat tussen de man en de minderjarige [minderjarige 3] een omgangsregeling geldt die inhoudt dat de omgang tussen hen wordt opgebouwd, beginnend met één uur per week begeleide omgang, waarbij geldt wat hiervoor onder r.o. 5.7 is overwogen;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.