ECLI:NL:RBZWB:2025:709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/415540 / FA RK 23-5127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake voorlopige omgangsregeling en hoofdverblijf voor minderjarigen in een scheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2025 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige omgangsregeling en het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet naar behoren wordt nageleefd en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vrouw. De man heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling, waarbij hij het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij zich wil laten bepalen en een zorgregeling voor [minderjarige 2] wil vaststellen. De vrouw heeft de verzoeken van de man afgewezen en stelt voor om de omgang met [minderjarige 2] geleidelijk op te bouwen.

De rechtbank heeft besloten dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling die het beste aansluit bij de belangen van de kinderen. In afwachting van dit onderzoek heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige 2] elke woensdagmiddag gedurende vier uur contact hebben, en de vrouw en [minderjarige 1] minimaal één keer per week onder begeleiding van de hulpverlening. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/415540 / FA RK 23-5127
Datum uitspraak: 22 januari 2025
tussenbeschikking betreffende vaststellen hoofdverblijf en zorgregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Wouters in Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C. Cadot, te Roosendaal,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, hierna: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 1 november 2023 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 1 december 2023 ingekomen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 3 september 2024;
- de rapportage van Kind in Scheiding Zeeland van 29 augustus 2024;
- de brief van mr. Cadot van 20 november 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de Raad overgelegde brief van 21 november 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 26 november 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren.
2.2
[minderjarige 1] woont bij de man en [minderjarige 2] bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5
Partijen zijn eerder (mondeling) overeengekomen dat er een zorgregeling geldt tussen de vrouw en [minderjarige 1] , waarbij [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over contactmomenten tussen de man en [minderjarige 2] .
2.6
Bij beschikking van 20 december 2023 heeft de rechtbank bepaald dat er tussen partijen in afwachting van de uitkomst van de tussen hen aanhangige bodemprocedure een voorlopige zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] , in aanvulling op de reeds door partijen (mondeling) overeengekomen en geldende zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] , aansluitend aan het weekend waarin hij bij de vrouw verblijft, ook op maandag tot het einde van de middag bij de vrouw zal verblijven. Daarnaast zal [minderjarige 2] , zodra de casusregie vanuit [kinderopvang] op woensdagmiddag bij de man thuis aanwezig kan zijn en [minderjarige 1] voldoende aan de nieuwe regiebehandelaar van [kinderopvang] gewend is geraakt, elke woensdagmiddag bij de vader verblijven. Eveneens zijn partijen middels deze beschikking verwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] (geboren op [geboortedag 1] 2018) wordt bepaald bij de man;
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] (geboren op [geboortedag 2] 2022) wordt bepaald bij de vrouw;
- te bepalen dat tussen de vrouw en [minderjarige 1] een zorgregeling geldt, waarbij de vrouw de zorg heeft over [minderjarige 1] één weekend in de veertien dagen, van vrijdag 17.00 uur t/m zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties;
- te bepalen dat tussen de man en [minderjarige 2] een zorgregeling geldt, waarbij de man de zorg heeft over [minderjarige 2] één weekend in de veertien dagen, van vrijdag 17.00 uur t/m zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties;
- waarbij de kinderen ofwel samen een weekend bij de man zijn ofwel samen een weekend bij de vrouw zijn;
- subsidiair verzoekt de man de rechtbank een beslissing te geven die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit de rapportage van Kind in Scheiding Zeeland van 29 augustus 2024 blijkt dat de gestelde doelen niet zijn behaald. Uit voornoemde rapportage blijkt dat de bezoekregeling niet consequent wordt nageleefd, er soms negatief wordt gepraat over de andere ouder in het bijzijn van de kinderen en het contact tussen de vrouw en [minderjarige 1] lijkt regelmatig niet onbelast te verlopen. [minderjarige 1] heeft iedere week een middag begeleide omgang met zijn moeder. Dit is minder dan het is geweest. De man wordt niet ontlast in de zorg voor [minderjarige 1] . [minderjarige 2] mag van de vrouw alleen onder volledige begeleiding naar de man toe. Ze vertrouwt het niet als de man een uurtje alleen met [minderjarige 2] is. Ook heeft de vrouw de bezoeken gedurende twee weken niet door laten gaan omdat het voor haar niet goed voelde. Naar de mening van de casusregisseur is het noodzakelijk dat de Raad onderzoek doet. Ondanks de ingezette zorg bij de ouders de afgelopen jaren en de inzet van hulp voor [minderjarige 1] bij [stichting] is er onvoldoende vooruitgang te zien. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw en het effect hiervan op de ontwikkeling van de kinderen. Met de casusregie laat de vrouw zich tot op zekere hoogte aansturen, maar regelmatig is ook te zien dat er andere keuzes gemaakt worden. Binnen het vrijwillig kader zijn onvoldoende mogelijkheden om de vrouw hierin te sturen.
4.2
Bij F9-formulier van 3 september 2024 van mr. Wouters heeft de man de rechtbank bericht dat de vrouw geen medewerking wil verlenen aan uitbreiding van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] en dat hij daarom wenst dat de verzoeken van de man tijdens een mondelinge behandeling nader worden besproken.
De standpunten
4.3
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Partijen hebben tot eind oktober 2022 een relatie met elkaar gehad. De man zorgt sindsdien voor [minderjarige 1] en de vrouw voor [minderjarige 2] . De man ontvangt hulpverlening vanuit [kinderopvang] -zorg en de vrouw vanuit het SMO. Bij beschikking van 20 december 2023 zijn partijen in het kader van een provisionele voorziening verwezen naar het Uniform Hulpaanbod. Partijen zijn niet tot afspraken over de zorgregeling gekomen, ook niet met behulp van [kinderopvang] . Ook het traject binnen het Uniform Hulpaanbod is niet geslaagd. De man vindt het belangrijk dat het hoofdverblijf van de kinderen schriftelijk wordt vastgelegd en dat ook een zorgregeling wordt vastgesteld op basis waarvan de kinderen het ene weekend bij hem en het andere weekend bij de vrouw verblijven. De man heeft verzocht om de verzoeken op een zitting te bespreken omdat de uitbreiding van de omgang maar niet van de grond kwam. [minderjarige 1] gaat momenteel een halve middag per week naar zijn moeder toe en dat vindt de man erg weinig. De man komt er zo eigenlijk niet aan toe om tot rust te komen, terwijl hij dit wel nodig heeft. Ook vraagt [minderjarige 1] geregeld naar zijn moeder. Het gaat verder goed met [minderjarige 1] bij de man thuis. Ook op school doet [minderjarige 1] het goed. De man kan instemmen met een onderzoek door de Raad. Hij vindt het noodzakelijk dat de Raad onderzoek doet naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, maar ook dat de Raad onderzoek gaat doen naar welke zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] en tussen [minderjarige 1] en de vrouw het meest in het belang van de minderjarigen is.
4.4
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De vrouw begrijpt aan de hand van de rapportage van het UHA dat niet alleen zij, maar ook de man mogelijk een nieuwe start heeft gemaakt. Daar past de stap naar onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige 2] bij. Deze omgang moet wel opgebouwd worden. De vrouw stelt voor te beginnen met één keer een middag onbegeleid, waarbij de hulpverlening aan het einde van de middag aansluit. De hulpverlening kan dan aan de hand van het gedrag van de kinderen waarnemen of de omgang goed is verlopen. Indien dit goed verloopt stelt de vrouw voor dat [minderjarige 2] één middag per week onbegeleid naar de man zal gaan, waarbij partijen elkaar dan via e-mail of via een schriftje informeren over belangrijke gebeurtenissen aangaande [minderjarige 2] . Na verloop van tijd kan de omgang dan uitgebreid worden naar één dag per week. De vrouw deelt de zorgen over de opvoedsituatie rondom [minderjarige 2] bij haar thuis niet. Zij ontvangt opvoedondersteuning en heeft hier veel baat bij. Het klopt dat de omgang tussen de vrouw en [minderjarige 1] teruggebracht is naar begeleide omgangsmomenten. De vrouw kan hier voorlopig ook mee instemmen. De vrouw krijgt ondersteuning in de contacten met [minderjarige 1] en zij heeft hier baat bij. De vrouw vindt het lastig om om te gaan met het vaak wat agressieve gedrag van [minderjarige 1] . Ook heeft de vrouw de logeermomenten van [minderjarige 1] bij de vrouw thuis stopgezet omdat [minderjarige 1] [minderjarige 2] steeds uit zijn slaap hield. Wat betreft de communicatie voert de vrouw aan dat deze de ene keer goed en de andere keer minder goed verloopt. De vrouw ontvangt hulpverlening van het GORS en daar heeft ze veel baat bij. De vrouw vindt wel dat er veel hulpverleningsinstanties betrokken zijn en voert aan dat het fijn zou zijn als alles bij één en dezelfde hulpverleningsinstantie zoals bijvoorbeeld [kinderopvang] kan worden ondergebracht. Misschien kan de Raad daar naar kijken. De vrouw kan instemmen met een onderzoek door de Raad naar de meest gepaste zorgregeling, waarbij ook de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel wordt onderzocht. De vrouw acht het van belang dat er regie wordt gevoerd door een gezinsvoogd die het overzicht kan bewaren en aanspreekpunt is voor beide partijen.
4.5
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad na de negatieve terugmelding van Kind in Scheiding Zeeland heeft besloten om een raadsonderzoek te starten. De Raad gaat de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel onderzoeken. De Raad kan in dit onderzoek ook de vraag meenemen naar welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is en waar hun hoofdverblijf het beste kan worden bepaald.
De inhoudelijke beoordeling
4.6
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.7
Zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de rechtbank op dit moment te weinig informatie om een definitieve beslissing te kunnen geven op de verzoeken van de man omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
De rechtbank verzoekt de Raad, gelet op de zorgen die vanuit de hulpverlening naar voren zijn gekomen, voornoemd onderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
4.8
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling op [datum] 2025 om [uur] ten overstaan van mr. Dijkman voor de duur van 75 minuten. De rechtbank verzoekt de Raad diens rapport uiterlijk een week voor voornoemde mondelinge behandeling bij de rechtbank in te dienen, met verstrekking van een kopie daarvan aan (de advocaten van) partijen. Mocht de Raad een verzoek tot ondertoezichtstelling indienen dan zal dat verzoek eveneens op voornoemde mondelinge behandeling worden behandeld.
4.9
Voor de tussenliggende periode vindt de rechtbank het belangrijk dat de huidige zorgregeling wordt gecontinueerd. De rechtbank zal een voorlopige zorgregeling vaststellen die inhoudt dat er omgang tussen de man en [minderjarige 2] zal plaatsvinden gedurende 4 uur op woensdagmiddag, waarvan de eerste keer nog begeleid zal worden en na die eerste keer, als de hulpverlening aan de vrouw heeft teruggekoppeld dat de begeleiding van de omgang kan stoppen, onbegeleid en zo spoedig mogelijk uit te breiden naar één dag. Ook zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] vaststellen die inhoudt dat er tussen hen omgang plaats zal vinden minimaal één keer per week van 14.30 tot 16.30 uur onder begeleiding van de hulpverlening. In overleg met de casusregisseur moeten de mogelijkheden van uitbreiding van deze omgang worden besproken.
4.1
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierover duidelijkheid ervaren, de beslissing over de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg , een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.7 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk een week voor de hierna te noemen mondelinge behandeling bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
5.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat –
- de man en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigrecht hebben op (on)begeleid contact met elkaar iedere woensdagmiddag gedurende vier uur, en zo spoedig mogelijk uit te breiden naar één dag,
- de vrouw en [minderjarige 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigrecht hebben op contact met elkaar minimaal één keer per week van 14.30 tot 16.30 uur onder begeleiding van de hulpverlening, waarover de man en de vrouw samen met de hulpverlening verdere afspraken moeten maken,
- een en ander op de wijze zoals in r.o. 4.9 is omschreven;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan tot de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2 op
[datum] 2025 om [uur] ten overstaan van mr. Dijkman voor de duur van 75 minuten;
5.4
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor partijen, hun advocaten en de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.