ECLI:NL:RBZWB:2025:7097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 25_4502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, NN, hangende de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 22 juli 2025. Het verzoek betreft een beroep op de Wet open overheid (Woo) en is ingediend naar aanleiding van een eerder Woo-verzoek van een derde partij. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overweegt dat de minister de openbaarmaking van documenten die bij het bestreden besluit horen, heeft opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. De vraag die voorligt is of deze opschorting langer moet duren. De voorzieningenrechter concludeert dat afwijzing van het verzoek zou betekenen dat de openbaarmaking al zou plaatsvinden voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist, wat de beroepsprocedure zinledig zou maken.

Daarom wordt besloten dat de openbaarmaking wordt opgeschort tot twee weken na de uitspraak in de bodemprocedure. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker, die in totaal € 907,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4502

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

NN, verzoeker

(gemachtigde: mr. T.F.M. Wijgergans),
en

de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 22 juli 2025 inzake het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van de derde-partij.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
1.2.
Op 10 juli 2024 heeft de derde partij een Woo-verzoek ingediend bij de minister. De minister heeft met het besluit van 31 oktober 2024 op het Woo-verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 22 juli 2025 heeft de minister de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
Met de beslissing van 6 oktober 2025 heeft de rechtbank bepaalt dat gevraagde beperking van kennismaking van de identiteit van verzoeker gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de derde partij geen informatie zullen krijgen over de identiteit van verzoeker. Verzoeker is om die reden aangemerkt als ‘NN’.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De minister heeft een verzoek op grond van de Woo ontvangen. In dit verzoek wordt gevraagd om openbaarmaking van informatie met betrekking op – kortgezegd – rapporten over welzijnsschendingen bij Nederlandse Roodvleesslachterijen en bij de aanvoer van dieren, specifieke interventies die uit die inspecties zijn gekomen en alle interne werkinstructies. In de aangetroffen documenten komt de naam van verzoeker voor.
2.1.
In artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo is bepaald dat indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, de openbaarmaking wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken. In lijn met die wettelijke bepaling heeft de minister bevestigd de feitelijke openbaarmaking van de documenten horende bij het bestreden besluit uit te stellen totdat in de onderhavige procedure uitspraak is gedaan.
3. De vraag die thans voorligt, is of de openbaarmaking langer moet worden opgeschort. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zou betekenen dat de openbaarmaking reeds zal plaatsvinden voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De beroepsprocedure zou daarmee zinledig worden. Uit het dossier is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang waardoor niet gewacht zou kunnen worden met openbaarmaking van de stukken totdat in de hoofdzaak door de rechtbank op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening buiten zitting kan worden afgedaan op de wijze hierna onder 4. vermeld.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is kennelijk gegrond. De voorzieningenrechter treft de voorziening dat geen openbaarmaking zal plaatsvinden tot twee weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De rechtbank streeft ernaar om de beroepszaak binnen drie maanden na heden op zitting te behandelen.
4.1.
Gezien de toewijzing van het verzoek ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van verzoekers heeft het verzoekschrift ingediend. Omdat elke proceshandeling een waarde heeft van € 907,-, bedraagt de vergoeding in totaal € 907,-.
3.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat openbaarmaking wordt opgeschort tot twee weken nadat uitspraak zal zijn gedaan in de bodemprocedure;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.