In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Borsele beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 221.000, welke waarde belanghebbende betwistte. Hij stelde dat de waarde op de waardepeildatum, 1 januari 2022, maximaal € 165.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.