In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had op 25 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2024, maar het UWV heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zeventien weken beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV op 11 juli 2025 in gebreke heeft gesteld, maar dat er sindsdien geen besluit is genomen. De rechtbank legt het UWV een termijn van vier maanden op om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, om recht te doen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Daarnaast wordt het UWV verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank concludeert dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van € 453,50 voor haar proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Snoeks, in aanwezigheid van griffier I. Ambachtsheer, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.