In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 2 september 2024. Dit bezwaar betreft een wijziging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 18 oktober 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiseres had het UWV in gebreke gesteld op 16 februari 2025, waarna de rechtbank oordeelt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat het UWV in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat er een tekort aan verzekeringsartsen is, wat de vertraging heeft veroorzaakt. De rechtbank vindt het echter noodzakelijk dat het UWV binnen een redelijke termijn een beslissing neemt en stelt een termijn van vier maanden vast voor het UWV om een beslissing op het bezwaar van eiseres bekend te maken.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, en het UWV moet het griffierecht van € 53,- aan eiseres vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de dwangsom af. De uitspraak is gedaan door rechter M. Snoeks en openbaar gemaakt op 28 oktober 2025.