ECLI:NL:RBZWB:2025:7152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02-118646-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en aan eenvoudig witwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en aan eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1964 en ingeschreven in de basisregistratie personen, had zijn woning ter beschikking gesteld aan een medeverdachte, die in drugs handelde. Tijdens een doorzoeking op 16 april 2025 in de woning van de verdachte werden aanzienlijke hoeveelheden harddrugs (cocaïne en MDMA) en een geldbedrag van €66.850,00 aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en het geld, en dat hij medeplichtig was aan de misdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire tenlasteleggingen bewezen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had geprofiteerd van een crimineel verdienmodel, maar dat zijn handelen wel schadelijk was voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/118646-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het
aanwezig hebben van cocaïne en MDMA of dat hij medeplichtig hieraan is
geweest door zijn woning ter beschikking te stellen;
feit 2:zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het
witwassen van geld of dat hij medeplichtig hieraan is geweest door zijn woning
ter beschikking te stellen;
feit 3:zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het
aanwezig hebben van hennep of dat hij hieraan medeplichtig is geweest door zijn
woning ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte integraal vrij te spreken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Naar aanleiding van diverse TCI meldingen, waarin gemeld werd dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) handelt in wapens en drugs, gebruikmaakt van stashlocaties en in een oranje Ford EcoSport rijdt, werd onder de Ford EcoSport een baken geplaatst. Uit analyse van de bakengegevens bleek dat de auto met regelmaat op of nabij de [straat] in [plaats] kwam. Naar aanleiding daarvan vond op 11 april 2025 een observatie plaats en werd gezien dat [medeverdachte] de Ford EcoSport in de [straat] parkeerde, een ontmoeting had met de bewoner van de [adres] , zijnde de woning van [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en een doos in de kofferbak van de auto plaatste. Vanwege het vermoeden dat de woning van [verdachte] gebruikt werd als stashlocatie vond op 16 april 2025 een doorzoeking in die woning plaats. In een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning werden meerdere dozen met sigaretten, diverse soorten verdovende middelen alsmede een geldbedrag in contanten van € 66.850,00 aangetroffen en in beslag genomen.
Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat in de woning van [verdachte] 2.899,8 gram harddrugs en 1.950 gram softdrugs werd aangetroffen.
Feit 1 en 3: aanwezig hebben van hard- en softdrugs
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de drugs is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de drugs en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Drugs in woning van [verdachte]
Hoewel [medeverdachte] weliswaar niet de bewoner van de woning aan [adres] is, werd op 11 april 2025 gezien dat hij met de oranje Ford EcoSport in de [straat] te [plaats] parkeerde. Korte tijd nadat hij de brandgang tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in was gelopen, werd gezien dat hij naar de Ford EcoSport liep en dat door hem een doos in de kofferbak van de auto werd gelegd.
[verdachte] – de eigenaar en feitelijke bewoner van de woning – heeft verklaard dat er tussen hem en [medeverdachte] , sinds twee jaar, een afspraak geldt waarbij [medeverdachte] dozen met sigaretten in een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning van [verdachte] mocht opslaan. De woning en de betreffende slaapkamer waren voor [medeverdachte] vrij toegankelijk, omdat deze nooit waren afgesloten. [medeverdachte] kon en mocht zonder toestemming van [verdachte] naar binnen gaan, ook als [verdachte] zelf niet aanwezig was, en [medeverdachte] maakte van die gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik. [verdachte] heeft verklaard dat hij zelf, vanwege lichamelijke klachten, vrijwel nooit boven kwam. Hoewel ook de tweelingbroer van [medeverdachte] wel eens sigaretten kwam ophalen, was het volgens [verdachte] voornamelijk [medeverdachte] die dozen of bigshoppers kwam brengen of halen. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij uitsluitend sigaretten bij hem mocht opslaan en geen drugs, omdat hij wist dat [medeverdachte] zich in het verleden daarmee heeft beziggehouden en hiervoor door de rechtbank was veroordeeld.
Op een in de slaapkamer aangetroffen plastic zak met daarin hennep is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat matcht met de linker pink van [medeverdachte] . De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] niet alleen fysiek in de slaapkamer en in de nabijheid van de drugs aanwezig is geweest, maar dat hij ook in direct contact met (de verpakking van) de softdrugs is geweest.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] de persoon is geweest met wie [verdachte] een afspraak heeft gemaakt over het ter beschikking stellen van een slaapkamer in zijn woning om sigaretten op te slaan. In die betreffende slaapkamer zijn ook daadwerkelijk dozen met sigaretten aangetroffen. Gelet op de verklaring van [verdachte] en de aangetroffen vingerafdruk van [medeverdachte] op de plastic zak met hennep is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] wetenschap had van alle in de slaapkamer aangetroffen drugs. Doordat [medeverdachte] de slaapkamer zelfstandig kon betreden – en dit ook daadwerkelijk heeft gedaan – is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] ook feitelijke beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen drugs.
Feit 2: witwassen
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of [medeverdachte] het in de woning van [verdachte] aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is.
Voorhanden hebben
Voor het voorhanden hebben van het aangetroffen voorwerp (in dit geval: het geld) is vereist dat [medeverdachte] zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het voorwerp of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat [medeverdachte] hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
In een slaapkamer in de woning van [verdachte] zijn hard- en softdrugs aangetroffen, waarvan hiervoor is vastgesteld dat [medeverdachte] die drugs aanwezig heeft gehad. In diezelfde slaapkamer is in een tas een groot geldbedrag (verpakt in pakketjes en bestaande uit bankbiljetten van diverse coupures) aangetroffen. Voorts is in die tas een brief, geadresseerd aan de partner van [medeverdachte] , aangetroffen.
Gelet op de combinatie van deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had, net als over de drugs.
Herkomst van het geld
Vervolgens rijst de vraag of het geld van een misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen direct bewijs dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat het geld ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan niettemin bewezen worden geacht, als de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verwacht dat een verklaring wordt gegeven voor de herkomst ervan.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een aantal zogenoemde witwasindicatoren aan de orde zijn. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op witwassen van opbrengsten uit misdrijven. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het in dezelfde ruimte gelijktijdig aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld en hard- en softdrugs, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, wijst sterk op drugshandel. Dergelijke contante bedragen worden in de regel niet op een legale wijze gegenereerd, maar zijn kenmerkend voor opbrengsten uit illegale activiteiten, met name de handel in verdovende middelen. Daar komt bij dat van een legale herkomst van het geld niet is gebleken. Van [medeverdachte] zijn geen inkomensgegevens bekend. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft.
Gelet op het vorenstaande mag van [medeverdachte] worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Hij heeft echter geen verklaring willen afleggen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is en dat [medeverdachte] dat dus wist.
Tussenconclusie ten aanzien van alle feiten
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] opzettelijk hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verder concludeert de rechtbank dat [verdachte] zijn woning aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld.
Is er met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] sprake van medeplegen of medeplichtigheid?
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] de toegang tot zijn woning gaf aan [medeverdachte] en dat [medeverdachte] gebruikmaakte van de zich in die woning bevindende bewuste slaapkamer als ‘stashlocatie’. De vraag is of het handelen van [verdachte] strafbaar is en zo ja, of dat moet worden gekwalificeerd als medeplegen of medeplichtigheid.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat [verdachte] een substantiële bijdrage heeft geleverd in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] . Zijn bijdrage is beperkt gebleven tot het ter beschikking stellen van zijn woning. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde bij de feiten 1, 2 en 3.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf (hier: het ter beschikking stellen van de woning) en dat zijn (voorwaardelijk) opzet was gericht op het gepleegde misdrijf (hier: het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en witwassen), waarbij hij behulpzaam was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] , gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in zijn woning drugs en geld, dat afkomstig is van enig (eigen) misdrijf, bevonden. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij nooit in de bewuste slaapkamer kwam, maar hij wist wel dat [medeverdachte] zich in het verleden heeft beziggehouden met drugs en op deze slaapkamer spullen had opgeslagen. Door, tegen deze achtergrond, aan [medeverdachte] geen nadere vragen te stellen of te kijken wat er zich aan spullen in de slaapkamer bevond, heeft [verdachte] voor lief genomen wat zich in zijn woning en in de bewuste slaapkamer bevond. Door zijn woning ter beschikking te stellen, heeft hij bewust gelegenheid verschaft aan [medeverdachte] . De rechtbank stelt dan ook vast dat [verdachte] het voor de medeplichtigheid vereiste dubbel opzet op zowel de (grond)delicten als de behulpzaamheid had en aldus medeplichtig is geweest, zodat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde bij de feiten 1, 2 en 3.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. subsidiair
[medeverdachte] op 16 april 2025, te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en MDMA (XTC) pillen, zijnde cocaïne en MDMA
, middelenals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 april 2025 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te stellen;
2. subsidiair
[medeverdachte] op 16 april 2025, te [plaats] een hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad, terwijl die mededader wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 april 2025 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te stellen;
3. subsidiair
[medeverdachte] op 16 april 2025, te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
,bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 april 2025 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te stellen
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst er in het kader van de strafmaat op dat verdachte niet heeft geprofiteerd van een crimineel verdienmodel. Hij heeft alleen maar nadelen ondervonden. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij in het kader van deze feiten een blanco strafblad heeft, wijkt zijn situatie sterk af van de situaties waar de oriëntatiepunten op zijn gebaseerd en voor zijn bedoeld. De door de officier van justitie gevorderde straf is dan ook fors. Niet alleen verdachte zelf, maar ook de samenleving wordt er niet beter van als hij een jaar naar de gevangenis moet. Verdachte is gelet op de dreigende sluiting van zijn woning al genoeg gestraft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook niet passend. Wel wordt een werkstraf passend geacht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn woning ter beschikking gesteld aan een ander om grote hoeveelheden hard- en softdrugs en een groot geldbedrag op te kunnen slaan. Het is algemeen bekend dat harddrugs, zoals cocaïne en MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Softdrugs kunnen bij langdurig gebruik leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich niets van die gevolgen aangetrokken.
Daarnaast vormt witwassen een bedreiging voor de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 24 september 2025, waaruit blijkt dat hij wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Straf
Gelet op de rol van verdachte, waarbij de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Alles afwegend acht de rechtbank een hoge taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 200 uren moet worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) feiten te plegen.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit van de in beslag genomen voorwerpen is in strijd met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 48, 49, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: medeplichtig aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2
onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair: medeplichtig aan eenvoudig witwassen;
feit 3 subsidiair: medeplichtig aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3
onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
* 66.850,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850177, ibn
16-04-2025);
* 118 GR Xtc (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850048, roze);
* 1.109 GR Xtc (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850049, Roze);
* 36 GR Xtc (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850501 36,2 gram, groen);
* 122 GR Xtc (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850502, roze);
* 898 GR Cocaine (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850057 898,4 gram);
* 399 GR Cocaine (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850058 399,8 gram);
* 199 GR Cocaine (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850059 199,8 gram);
* 564 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2852896
fenacetine in pot);
* 8 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850127 procaïne, wit);
* 1.00 stuks Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2852903
onbekende hoeveelheid mannitol, wit);
* 16 GR Xtc (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850711 16,6 gram, roze);
* 1 KG Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2852893 1,95 kilogram);
* 1.00 stuks Pistool (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850249, Zwart);
* 1.00 stuks Pistool (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850255, Elite);
* 1.00 stuks Pistool (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850236, Colt Government).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is
uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2025.
Mr. Donders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA (XTC)
pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven dader(s) op of
omstreeks 16 april 2025, te [plaats]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA (XTC)
pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16
april 2025 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te
stellen;;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1. jo. art 48 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 april 2025, te [plaats] tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen
(van) een hoeveelheid geld, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat
/die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)
voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
(eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven dader(s) op of
omstreeks 16 april 2025, te [plaats]
(van) een hoeveelheid geld, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat
/die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)
voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl die mededader wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16
april 2025 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te
stellen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 jo. art 48
Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennep, in elk geval een
hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven dader(s) op of
omstreeks 16 april 2025, te [plaats]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennep, in elk geval een
hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16
april 2025 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door zijn woning aan de [adres] ter beschikking te
stellen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1. jo. art 48 Wetboek van Strafrecht )