ECLI:NL:RBZWB:2025:7153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02-332472-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en eenvoudig witwassen met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en aan eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1992 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. van de Rakt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en hennep, evenals het witwassen van een geldbedrag van € 66.850,00.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten. De bewijsmiddelen toonden aan dat de verdachte in de woning van een medeverdachte drugs had opgeslagen en dat hij ook de feitelijke gebruiker was van een auto waarin drugs waren aangetroffen. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdediging, dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs, en concludeerde dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en het geld. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact van zijn handelen op de samenleving. De beslissing om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf werd genomen in het licht van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/332472-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd [verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. E. van de Rakt, advocaat te Breda, waarnemend voor mr. H.M. Dunsbergen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het al dan niet samen met een ander of anderen aanwezig hebben van cocaïne en MDMA;
feit 2:het al dan niet samen met een ander of anderen witwassen van geld;
feit 3:het al dan niet samen met een ander of anderen aanwezig hebben van hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met (een) ander(en), hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad en een geldbedrag heeft witgewassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 en 3 stelt zij dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij een eeneiige tweelingbroer heeft en op basis van het procesdossier niet zonder redelijke twijfel is vast te stellen dat verdachte verantwoordelijk is voor de aangetroffen goederen. Ten aanzien van feit 2 stelt zij dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft geweten of had moeten weten van het op een slaapkamer in de woning van de medeverdachte aangetroffen geldbedrag.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Naar aanleiding van diverse TCI meldingen, waarin gemeld werd dat verdachte handelt in wapens en drugs, gebruikmaakt van stashlocaties en in een oranje Ford EcoSport rijdt, werd onder de Ford EcoSport een baken geplaatst. Uit analyse van de bakengegevens bleek dat de auto met regelmaat op of nabij de [straat] in [plaats] kwam. Naar aanleiding daarvan vond op 11 april 2025 een observatie plaats en werd gezien dat verdachte de Ford EcoSport in de [straat] parkeerde, een ontmoeting had met de bewoner van de [adres] , zijnde de woning van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en een doos in de kofferbak van de auto plaatste. Vanwege het vermoeden dat de woning van [medeverdachte] gebruikt werd als stashlocatie vond op 16 april 2025 een doorzoeking in die woning plaats. In een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning werden meerdere dozen met sigaretten, diverse soorten verdovende middelen alsmede een geldbedrag in contanten van € 66.850,00 aangetroffen en in beslag genomen. Op 16 april 2025 vond eveneens een doorzoeking plaats in de woning van verdachte. Op die dag werd op een parkeerplaats achter die woning een oranje Ford EcoSport, met [kenteken] , aangetroffen, welke auto in beslag werd genomen. Bij doorzoeking van die auto werden onder de vloerbedekking bij de bestuurderstoel en passagiersstoel diverse soorten verdovende middelen aangetroffen.
Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat in de woning 2.899,8 gram harddrugs en 1.950 gram softdrugs werd aangetroffen en in de Ford EcoSport 260,70 gram harddrugs en 161,7 gram softdrugs.
Alternatief scenario
De verdediging heeft ten aanzien van zowel de aangetroffen drugs in de woning als de drugs in de auto als alternatief scenario opgeworpen dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is nu hij een eeneiige tweelingbroer heeft met dezelfde voorletter. De rechtbank verwerpt dit scenario en overweegt hieromtrent als volgt. Hoewel het feit dat verdachte een eeneiige tweelingbroer heeft in abstracte zin een alternatief scenario kan vormen, acht de rechtbank dit alternatieve scenario weerlegd door de bewijsmiddelen. Zowel verdachte als zijn tweelingbroer [naam 1] kwamen bij [medeverdachte] over de vloer. Bovendien verklaart [medeverdachte] expliciet over een afspraak met verdachte over het stallen van zijn spullen, was het volgens [medeverdachte] hoofdzakelijk verdachte die spullen kwam halen en brengen en is verdachte zijn vingerafdruk aangetroffen op een plastic zak met hennep in de woning van [medeverdachte] . Dat verdachte er niets mee te maken zou hebben en zijn tweelingbroer daarvoor volledig verantwoordelijk zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat door verdachte zelf geen enkele verklaring is afgelegd (hij heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen) en de verdediging pas bij pleidooi voor het eerst met dit scenario is gekomen.
Feit 1 en 3: aanwezig hebben van hard- en softdrugs
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de drugs is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de drugs en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Drugs in woning van [medeverdachte]
Hoewel verdachte weliswaar niet de bewoner van de woning aan [adres] te [plaats] is, werd op 11 april 2025 gezien dat verdachte met de oranje Ford EcoSport in de [straat] te [plaats] parkeerde. Korte tijd nadat verdachte de brandgang tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in was gelopen, werd gezien dat hij naar Ford EcoSport liep en dat door hem een doos in de kofferbak van de auto werd gelegd.
[medeverdachte] – de eigenaar en feitelijke bewoner van de woning – heeft verklaard dat er tussen hem en verdachte, sinds twee jaar, een afspraak geldt waarbij verdachte dozen met sigaretten in een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning van [medeverdachte] mocht opslaan. De woning en de betreffende slaapkamer waren voor verdachte vrij toegankelijk, omdat deze nooit waren afgesloten. Verdachte kon en mocht zonder toestemming van [medeverdachte] naar binnen gaan, ook als [medeverdachte] zelf niet aanwezig was, en verdachte maakte van die gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf, vanwege lichamelijke klachten, vrijwel nooit boven kwam. Hoewel ook de tweelingbroer van verdachte wel eens sigaretten kwam ophalen, was het volgens [medeverdachte] voornamelijk verdachte die dozen of bigshoppers kwam brengen of halen. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat verdachte uitsluitend sigaretten bij hem mocht opslaan en geen drugs, omdat hij wist dat verdachte zich in het verleden daarmee heeft beziggehouden en hiervoor door de rechtbank was veroordeeld.
Op een in de slaapkamer aangetroffen plastic zak met daarin hennep is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat matcht met de linker pink van verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte niet alleen fysiek in de slaapkamer en in de nabijheid van de drugs aanwezig is geweest, maar dat hij ook in direct contact met (de verpakking van) de softdrugs is geweest.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest met wie [medeverdachte] een afspraak heeft gemaakt over het ter beschikking stellen van een slaapkamer in zijn woning om sigaretten op te slaan. In die betreffende slaapkamer zijn ook daadwerkelijk dozen met sigaretten aangetroffen. Gelet op de verklaring van [medeverdachte] en de aangetroffen vingerafdruk van verdachte op de plastic zak met hennep is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van alle in de slaapkamer aangetroffen drugs.
Doordat verdachte de slaapkamer zelfstandig kon betreden – en dit ook daadwerkelijk heeft gedaan – is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook feitelijke beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen drugs.
Drugs in auto
Ten aanzien van de oranje Ford EcoSport staat vast dat verdachte niet de eigenaar is van die auto. Op het moment van inbeslagname van die auto stond de auto echter op een parkeerplaats achter de woning van verdachte. [naam 2] , de eigenaar van deze auto, heeft daarover verklaard dat verdachte sinds ongeveer een half jaar gebruikmaakt van zijn auto en dat hij de sleutel van deze auto aan verdachte heeft gegeven. Uit de observatie op 11 april 2025 blijkt dat verdachte op dat moment gebruikmaakte van de Ford EcoSport. Gelet op deze omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat verdachte de feitelijke en regelmatige gebruiker van de auto was.
In de auto zijn onder de vloerbedekking bij de bestuurdersstoel en de passagiersstoel verdovende middelen, te weten cocaïne, MDMA, hennep en hasjiesj, gevonden. Deze plek was niet direct zichtbaar, maar ook weer niet zodanig verborgen dat iemand die de auto kent dit niet had kunnen zien en weten. De verborgen ruimte zat namelijk direct onder de zitplaats van de bestuurder, de plek waar de verdachte zich als gebruiker van de auto regelmatig moet hebben bevonden. De rechtbank stelt verder vast dat de in de auto aangetroffen MDMA-pillen dezelfde uiterlijke kenmerken hebben als een deel van de in de slaapkamer aangetroffen MDMA-pillen (roze, vierkante gleuftabletten met TikTok-logo).
Gelet op deze feiten en omstandigheden en in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor omtrent de drugs in de woning en hierna omtrent het geld in de woning van [medeverdachte] is dan wel wordt overwogen, concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de auto. De auto werd in de nabije omgeving van de woning van verdachte aangetroffen en verdachte beschikte over een sleutel van de auto. Daarmee had verdachte ook beschikkingsmacht over de drugs.
Feit 2: witwassen
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in de woning van [medeverdachte] aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is.
Voorhanden hebben
Voor het voorhanden hebben van het aangetroffen voorwerp (in dit geval: het geld) is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het voorwerp of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
In een slaapkamer in de woning van [medeverdachte] zijn hard- en softdrugs aangetroffen, waarvan hiervoor is vastgesteld dat verdachte die drugs aanwezig heeft gehad. In diezelfde slaapkamer is in een tas een groot geldbedrag (verpakt in pakketjes en bestaande uit bankbiljetten van diverse coupures) aangetroffen. Voorts is in die tas een brief, geadresseerd aan de partner van verdachte, aangetroffen.
Gelet op de combinatie van deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had, net als over de drugs.
Herkomst van het geld
Vervolgens rijst de vraag of het geld van een misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen direct bewijs dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat het geld ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan niettemin bewezen worden geacht, als de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verwacht dat een verklaring wordt gegeven voor de herkomst ervan.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een aantal zogenoemde witwasindicatoren aan de orde. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op witwassen van opbrengsten uit misdrijven. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het in dezelfde ruimte gelijktijdig aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld en hard- en softdrugs, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, wijst sterk op drugshandel. Dergelijke contante bedragen worden in de regel niet op een legale wijze gegenereerd, maar zijn kenmerkend voor opbrengsten uit illegale activiteiten, met name de handel in verdovende middelen. Daar komt bij dat van een legale herkomst van het geld niet is gebleken. Van verdachte zijn geen inkomensgegevens bekend en ook ter zitting heeft hij hierover geen informatie verstrekt. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft.
Gelet op het vorenstaande mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft echter geen verklaring willen afleggen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat dus wist.
Medeplegen ten aanzien van alle feiten
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er ten aanzien van alle drie de feiten sprake is van het ten laste gelegde medeplegen. Nodig daarvoor is een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Bij de beoordeling of dat het geval is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet geconcludeerd kan worden dat er tussen verdachte en (een) ander(en) een nauwe en bewuste samenwerking bestond ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspreken van het medeplegen.
Conclusie ten aanzien van alle feiten
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad (feit 1 en 3). Eveneens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 2).
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 april 2025 te [plaats]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en MDMA (XTC)
pillen, zijnde cocaïne en MDMA
middelenals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 16 april 2025, te [plaats]
een hoeveelheid geld
voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
(eigen) misdrijf;
3.
op 16 april 2025 te [plaats]
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte draagt de zorg voor zijn partner, dochter, opa en stiefvader. Verder verzoekt de verdediging
de recidive in mindere mate dan de officier van justitie doet mee te laten wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van diverse soorten hard- en softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs als (zoals in dit geval) cocaïne, MDMA pillen, hennep en hasjiesj eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Door zijn handelen is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daar komt bij dat de productie en verkoop van hard- en softdrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 66.850,00. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en is daarmee een bedreiging voor de samenleving.
Een deel van de drugs alsmede het geldbedrag is aangetroffen in een slaapkamer van de woning van [medeverdachte] . Tussen verdachte en [medeverdachte] was sprake van een vriendschappelijke band en verdachte heeft [medeverdachte] op deze manier meegetrokken in zijn criminele handelen door gebruik te maken van de woning van [medeverdachte] . De rechtbank rekent hem dit aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder (in 2016 en 2021) is veroordeeld voor strafbare feiten in het kader van de Opiumwet. De veroordeling uit 2016 valt weliswaar buiten de formele termijn voor recidive, maar laat naar het oordeel van de rechtbank wel zien dat verdachte zich al sinds 2016 met drugs gerelateerde zaken bezighoudt.
De rechtbank heeft, zoals ter zitting vermeld, kennisgenomen van het vonnis van 9 juli 2021, bij welk vonnis aan verdachte (onder andere) een forse voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd om hem er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Uit dat vonnis blijkt verder dat verdachte zeer gemotiveerd was om aan zijn toekomst te werken en vastberaden was om niet opnieuw in het criminele circuit terecht te komen. Dat verdachte zich thans opnieuw schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet baart de rechtbank, in combinatie met het gegeven dat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven, ernstig zorgen. Verdachte was een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er niet van weerhouden om vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Voor wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS). Hoewel de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat sprake is van medeplegen, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, in het bijzonder de recidive. Zij zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: eenvoudig witwassen;
feit 3:o
pzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 28 (achtentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
* 10 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850087);
* 4 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850088 4,4,gram);
* 6 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850089 6,3 gram);
* 1 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850149 medicinaal);
* 28 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850150 28,3 gram);
* 6 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850152 6,6 gram);
* 5 GR Hashish (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850154, bruin);
* 26 GR Hashish (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857343 26,3 gram);
* 92 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857344);
* 42 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857348);
* 178 GR Cocaine (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857535 178,7gram, Wit);
* 82 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857543 MDMA, Roze);
* 1.00 stuk Papier (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857315);
* 1.00 stuk Wapen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850146, Goud);
* 1.00 stuk Wapen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2850144, Zwart);
* 1.00 stuk Slagwapen (Omschrijving: PL2000-2024186640-G2857765, ijzeren staaf met handvat, Zwart).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA (XTC)
pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 april 2025, te [plaats] tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen
(van) een hoeveelheid geld, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat
/die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en)
voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft
omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
(eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 16 april 2025 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennep, in elk geval een
hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )