4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Naar aanleiding van diverse TCI meldingen, waarin gemeld werd dat verdachte handelt in wapens en drugs, gebruikmaakt van stashlocaties en in een oranje Ford EcoSport rijdt, werd onder de Ford EcoSport een baken geplaatst. Uit analyse van de bakengegevens bleek dat de auto met regelmaat op of nabij de [straat] in [plaats] kwam. Naar aanleiding daarvan vond op 11 april 2025 een observatie plaats en werd gezien dat verdachte de Ford EcoSport in de [straat] parkeerde, een ontmoeting had met de bewoner van de [adres] , zijnde de woning van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en een doos in de kofferbak van de auto plaatste. Vanwege het vermoeden dat de woning van [medeverdachte] gebruikt werd als stashlocatie vond op 16 april 2025 een doorzoeking in die woning plaats. In een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning werden meerdere dozen met sigaretten, diverse soorten verdovende middelen alsmede een geldbedrag in contanten van € 66.850,00 aangetroffen en in beslag genomen. Op 16 april 2025 vond eveneens een doorzoeking plaats in de woning van verdachte. Op die dag werd op een parkeerplaats achter die woning een oranje Ford EcoSport, met [kenteken] , aangetroffen, welke auto in beslag werd genomen. Bij doorzoeking van die auto werden onder de vloerbedekking bij de bestuurderstoel en passagiersstoel diverse soorten verdovende middelen aangetroffen.
Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat in de woning 2.899,8 gram harddrugs en 1.950 gram softdrugs werd aangetroffen en in de Ford EcoSport 260,70 gram harddrugs en 161,7 gram softdrugs.
Alternatief scenario
De verdediging heeft ten aanzien van zowel de aangetroffen drugs in de woning als de drugs in de auto als alternatief scenario opgeworpen dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is nu hij een eeneiige tweelingbroer heeft met dezelfde voorletter. De rechtbank verwerpt dit scenario en overweegt hieromtrent als volgt. Hoewel het feit dat verdachte een eeneiige tweelingbroer heeft in abstracte zin een alternatief scenario kan vormen, acht de rechtbank dit alternatieve scenario weerlegd door de bewijsmiddelen. Zowel verdachte als zijn tweelingbroer [naam 1] kwamen bij [medeverdachte] over de vloer. Bovendien verklaart [medeverdachte] expliciet over een afspraak met verdachte over het stallen van zijn spullen, was het volgens [medeverdachte] hoofdzakelijk verdachte die spullen kwam halen en brengen en is verdachte zijn vingerafdruk aangetroffen op een plastic zak met hennep in de woning van [medeverdachte] . Dat verdachte er niets mee te maken zou hebben en zijn tweelingbroer daarvoor volledig verantwoordelijk zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat door verdachte zelf geen enkele verklaring is afgelegd (hij heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen) en de verdediging pas bij pleidooi voor het eerst met dit scenario is gekomen.
Feit 1 en 3: aanwezig hebben van hard- en softdrugs
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de drugs is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de drugs en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Drugs in woning van [medeverdachte]
Hoewel verdachte weliswaar niet de bewoner van de woning aan [adres] te [plaats] is, werd op 11 april 2025 gezien dat verdachte met de oranje Ford EcoSport in de [straat] te [plaats] parkeerde. Korte tijd nadat verdachte de brandgang tussen [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in was gelopen, werd gezien dat hij naar Ford EcoSport liep en dat door hem een doos in de kofferbak van de auto werd gelegd.
[medeverdachte] – de eigenaar en feitelijke bewoner van de woning – heeft verklaard dat er tussen hem en verdachte, sinds twee jaar, een afspraak geldt waarbij verdachte dozen met sigaretten in een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning van [medeverdachte] mocht opslaan. De woning en de betreffende slaapkamer waren voor verdachte vrij toegankelijk, omdat deze nooit waren afgesloten. Verdachte kon en mocht zonder toestemming van [medeverdachte] naar binnen gaan, ook als [medeverdachte] zelf niet aanwezig was, en verdachte maakte van die gelegenheid ook daadwerkelijk gebruik. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf, vanwege lichamelijke klachten, vrijwel nooit boven kwam. Hoewel ook de tweelingbroer van verdachte wel eens sigaretten kwam ophalen, was het volgens [medeverdachte] voornamelijk verdachte die dozen of bigshoppers kwam brengen of halen. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat verdachte uitsluitend sigaretten bij hem mocht opslaan en geen drugs, omdat hij wist dat verdachte zich in het verleden daarmee heeft beziggehouden en hiervoor door de rechtbank was veroordeeld.
Op een in de slaapkamer aangetroffen plastic zak met daarin hennep is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat matcht met de linker pink van verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte niet alleen fysiek in de slaapkamer en in de nabijheid van de drugs aanwezig is geweest, maar dat hij ook in direct contact met (de verpakking van) de softdrugs is geweest.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest met wie [medeverdachte] een afspraak heeft gemaakt over het ter beschikking stellen van een slaapkamer in zijn woning om sigaretten op te slaan. In die betreffende slaapkamer zijn ook daadwerkelijk dozen met sigaretten aangetroffen. Gelet op de verklaring van [medeverdachte] en de aangetroffen vingerafdruk van verdachte op de plastic zak met hennep is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van alle in de slaapkamer aangetroffen drugs.
Doordat verdachte de slaapkamer zelfstandig kon betreden – en dit ook daadwerkelijk heeft gedaan – is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook feitelijke beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen drugs.
Drugs in auto
Ten aanzien van de oranje Ford EcoSport staat vast dat verdachte niet de eigenaar is van die auto. Op het moment van inbeslagname van die auto stond de auto echter op een parkeerplaats achter de woning van verdachte. [naam 2] , de eigenaar van deze auto, heeft daarover verklaard dat verdachte sinds ongeveer een half jaar gebruikmaakt van zijn auto en dat hij de sleutel van deze auto aan verdachte heeft gegeven. Uit de observatie op 11 april 2025 blijkt dat verdachte op dat moment gebruikmaakte van de Ford EcoSport. Gelet op deze omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat verdachte de feitelijke en regelmatige gebruiker van de auto was.
In de auto zijn onder de vloerbedekking bij de bestuurdersstoel en de passagiersstoel verdovende middelen, te weten cocaïne, MDMA, hennep en hasjiesj, gevonden. Deze plek was niet direct zichtbaar, maar ook weer niet zodanig verborgen dat iemand die de auto kent dit niet had kunnen zien en weten. De verborgen ruimte zat namelijk direct onder de zitplaats van de bestuurder, de plek waar de verdachte zich als gebruiker van de auto regelmatig moet hebben bevonden. De rechtbank stelt verder vast dat de in de auto aangetroffen MDMA-pillen dezelfde uiterlijke kenmerken hebben als een deel van de in de slaapkamer aangetroffen MDMA-pillen (roze, vierkante gleuftabletten met TikTok-logo).
Gelet op deze feiten en omstandigheden en in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor omtrent de drugs in de woning en hierna omtrent het geld in de woning van [medeverdachte] is dan wel wordt overwogen, concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de auto. De auto werd in de nabije omgeving van de woning van verdachte aangetroffen en verdachte beschikte over een sleutel van de auto. Daarmee had verdachte ook beschikkingsmacht over de drugs.
Feit 2: witwassen
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in de woning van [medeverdachte] aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is.
Voorhanden hebben
Voor het voorhanden hebben van het aangetroffen voorwerp (in dit geval: het geld) is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het voorwerp of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
In een slaapkamer in de woning van [medeverdachte] zijn hard- en softdrugs aangetroffen, waarvan hiervoor is vastgesteld dat verdachte die drugs aanwezig heeft gehad. In diezelfde slaapkamer is in een tas een groot geldbedrag (verpakt in pakketjes en bestaande uit bankbiljetten van diverse coupures) aangetroffen. Voorts is in die tas een brief, geadresseerd aan de partner van verdachte, aangetroffen.
Gelet op de combinatie van deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had, net als over de drugs.
Herkomst van het geld
Vervolgens rijst de vraag of het geld van een misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen direct bewijs dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Dat het geld ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan niettemin bewezen worden geacht, als de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is mag van verdachte worden verwacht dat een verklaring wordt gegeven voor de herkomst ervan.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een aantal zogenoemde witwasindicatoren aan de orde. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op witwassen van opbrengsten uit misdrijven. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het in dezelfde ruimte gelijktijdig aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld en hard- en softdrugs, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, wijst sterk op drugshandel. Dergelijke contante bedragen worden in de regel niet op een legale wijze gegenereerd, maar zijn kenmerkend voor opbrengsten uit illegale activiteiten, met name de handel in verdovende middelen. Daar komt bij dat van een legale herkomst van het geld niet is gebleken. Van verdachte zijn geen inkomensgegevens bekend en ook ter zitting heeft hij hierover geen informatie verstrekt. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft.
Gelet op het vorenstaande mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Verdachte heeft echter geen verklaring willen afleggen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat dus wist.
Medeplegen ten aanzien van alle feiten
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er ten aanzien van alle drie de feiten sprake is van het ten laste gelegde medeplegen. Nodig daarvoor is een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Bij de beoordeling of dat het geval is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het strafbare feit en het belang van de rol van verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet geconcludeerd kan worden dat er tussen verdachte en (een) ander(en) een nauwe en bewuste samenwerking bestond ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspreken van het medeplegen.
Conclusie ten aanzien van alle feiten
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad (feit 1 en 3). Eveneens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 2).