4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, is vereist dat vast komt te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van dit artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In dit verband zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij geldt dat één verkeersovertreding in beginsel nog niet voldoende is voor schuld in vorenbedoelde zin. De schuldvraag kent verder verschillende gradaties: aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos, welke laatste variant geldt als de zwaarste aan opzet grenzende vorm van schuld.
Het ongeval
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het besprokene ter zitting vast, dat verdachte op 15 november 2023 omstreeks 17.08.19 uur als bestuurder van een vrachtwagen reed op de Statendamweg te Oosterhout, komende uit de richting van de Bovensteweg. Ter hoogte van [bedrijf] bestaat de Statendamweg uit twee rijbanen (één per richting) die zijn gescheiden door een middenberm. Aan de wegzijde waar [bedrijf] zich bevindt, loopt een fietspad voor fietsverkeer in beide richtingen. Ter hoogte van [bedrijf] sloeg verdachte linksaf om het terrein van dit bedrijf op te rijden. Daarbij verleende hij geen voorrang aan de bestuurder van een bromfiets, [slachtoffer] , die in dezelfde richting over het fietspad rechtdoor reed. Hierdoor kwam de voorzijde van de bromfiets in aanrijding met de linkerzijde van de vrachtwagen. [slachtoffer] kwam onder de vrachtwagen terecht en overleed direct ter plaatse.
Het rij- en kijkgedrag van verdachte
De rechtbank neemt in aanmerking de omstandigheden waaronder de verkeersovertreding, te weten het niet verlenen van voorrang, is begaan. Verdachte naderde de plaats waar hij een bijzondere manoeuvre ging verrichten, namelijk linksaf slaan. Daarvoor diende hij de linker rijbaan voor tegemoetkomend verkeer en het fietspad met verkeer uit beide richtingen, over te steken. Een dergelijke manoeuvre vraagt naar het oordeel van de rechtbank van elke bestuurder van een motorrijtuig extra alertheid en voorzichtigheid. Dat geldt temeer voor een professioneel vrachtwagenchauffeur die met een zwaarder en minder wendbaar voertuig deelneemt aan het verkeer. Op een professioneel vrachtwagenchauffeur rust een bijzondere verantwoordelijkheid om tijdig te kunnen anticiperen op hetgeen zich voordoet in het verkeer, met het oog op andere kwetsbaardere verkeersdeelnemers.
De rechtbank telt daarbij op dat verdachte niet bekend was met de situatie ter plaatse, dat het bewuste fietspad is bestemd voor fietsverkeer in beide richtingen, dat de avondspits was ingetreden, dat het schemerachtig was, dat ook de bromfietser zijn verlichting aan had en dat de vrachtauto zwaarbeladen was. Ook met deze omstandigheden moest verdachte rekening houden en daarom uiterst zorgvuldig handelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij al had opgemerkt dat op het fietspad verkeer vanuit twee richtingen kon komen en dat hij bij het afslaan goed had gekeken, maar dat hij de bromfietser op geen enkel moment had gezien. Zijn zicht vanuit de vrachtwagen zou op geen enkele wijze worden belemmerd. Hij zegt verder “in een vloeiende beweging” linksaf te zijn geslagen.
De Statendamweg betreft een rechte overzichtelijke weg. Verdachte had de brommer van het slachtoffer kunnen zien voordat hij de bocht ging maken. Dat volgt uit het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeer waarin het resultaat weergegeven is van het onderzoek dat is gedaan naar de bewegende beelden. Op de pagina’s 109 tot en met 111 van het proces-verbaal is te lezen dat de vrachtwagencombinatie om 17:08:12 de linker richtingaanwijzers aanzet. Op dat moment reed de vrachtauto nog 75 meter voor de kruising en de brommer nog 100 meter voor die kruising. Als verdachte toen met aandacht naar links had gekeken had hij de brommer, die toen slechts 25 meter achter hem reed, zeker kunnen zien. De brommer reed toen ongeveer halverwege de vrachtwagencombinatie en had zijn verlichting aan.
Bij aandachtig en oplettend rijden en kijken had verdachte de brommer van het slachtoffer op dat moment ook moeten zien.
De verklaring van verdachte, dat hij op dit moment goed zou hebben gekeken, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De conclusie kan niet anders zijn dan dat verdachte op dat moment niet voldoende aandachtig en oplettend heeft gekeken.
Voorts is op de camerabeelden duidelijk te zien dat verdachte vervolgens “in een vloeiende beweging” links is overgestoken, zoals hij ook zelf heeft aangegeven. Dit gebeurde met een behoorlijke snelheid, allerminst stapvoets, en zonder tussentijds, vlak voor het naderen van het fietspad, vaart te minderen, om zich te vergewissen van het naderende verkeer. In dit kader heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij aan het begin van het fietspad niet heeft gekeken of er uit beide richtingen op het fietspad verkeer kwam. Verdachte had dit uit oogpunt van verkeersveiligheid wel moeten doen.
Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte en uit zijn eigen verklaring vloeit voort dat verdachte geruime tijd voor en ten tijde van de aanrijding gebruik maakte van zijn mobiele telefoon. Hij was aan het videobellen met een vriend, met gebruikmaking van een Airpod in zijn oor. Anders dan bij regulier (‘handsfree’) bellen, bestaat hierbij niet alleen spraakcontact, maar ook beeldcontact. Beeldbellen vraagt nog meer dan handsfree bellen de aandacht van de bestuurder. De beeldbeller is niet alleen met spraak maar ook met beeld in zekere zin aanwezig in de cabine en dat leidt de chauffeur nog eens extra af. Bovendien had verdachte tijdens het beeldbellen meerdere WhatsApp-berichten met zijn telefoon verzonden, waarvan de laatste nog ongeveer een minuut voorafgaand aan het ongeluk.
Mate van schuld
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zijn aandacht niet voortdurend en niet voldoende op de weg en het verkeer heeft gehouden, met name richting het fietspad en hij onvoldoende heeft gekeken of het fietspad vrij was. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat het gebruik van de mobiele telefoon, waarmee hij geruime tijd en constant tijdens het rijden bezig was, heeft bijgedragen aan het feit dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer op het fietspad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van een mobiele telefoon in de auto, zeker beeldbellen en appen, afleidend is en er was geen andere oorzaak waarom verdachte de bromfietser op het fietspad niet heeft gezien.
Bovendien heeft verdachte geen snelheid verminderd bij het naderen van het fietspad en heeft hij vlak voor het oversteken van het fietspad niet naar links gekeken of uit die richting nog verkeer kwam. Verdachte heeft uiteindelijk geen voorrang aan de bromfietser verleend.
De rechtbank is van oordeel dat de opeenstapeling van gedragingen, van fouten die door verdachte zijn gemaakt, valt onder de categorie “zeer onvoorzichtig/onoplettend”.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.