ECLI:NL:RBZWB:2025:7157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02-341118-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt in een pand met hennepkwekerij en -stekkerij

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. W. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 januari 2017 samen met medeverdachte 2 werd aangetroffen in een pand waar een hennepkwekerij en -stekkerij aanwezig waren. De verdachte ontkende enige betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de hennepteelt. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat een criminele organisatie onbekende en onwetende personen zou laten werken in een pand met hennepplanten. De verdachte werd vrijgesproken van het telen van hennep, maar werd wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij en -stekkerij. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/341118-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. D. Marcus, advocaat te Goirle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. W. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 9 oktober 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt danwel medeplichtig daaraan is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte is in het pand aangetroffen waar hennep en stekken werden geteeld en zijn DNA is op een fles aangetroffen die daar lag. Ook is hij bij een observatie samen met [medeverdachte 1] gezien en had hij enkele keren contact met hem. Hij heeft bovendien een keer de telefoon van [medeverdachte 1] gebruikt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Nergens blijkt uit dat verdachte ook daadwerkelijk wetenschap had van of betrokken was bij de hennepkwekerij en -stekkerij. Er zijn geen aanwijzingen dat hij daadwerkelijk in de kweekruimte is geweest. Deze bevond zich bovendien in een ruimte achter een afgesloten deur waar verdachte geen toegang tot had. Verdachte beschikte ook niet over een sleutel daarvan. Dat er DNA op een fles is aangetroffen, zegt ook niets over betrokkenheid, nu het een verplaatsbaar object betreft. Het is daarnaast onmogelijk dat de politie verdachte uit die ruimte heeft zien komen, nu de deur van die ruimte op slot zat en het niet mogelijk is om vanuit de brievenbus van de toegangsdeur tot het pand om de hoek te kijken en zodoende zicht te hebben op de deur van de kweekruimte in het pand.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met [medeverdachte 2] op 20 januari 2017 is aangetroffen in een pand aan [adres] in [woonplaats] . In dit pand waren een hennepkwekerij en -stekkerij aanwezig. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte hier betrokkenheid bij heeft gehad en zo ja, hoe dit moet worden gekwalificeerd.
Verdachte heeft zich eerder beroepen op zijn zwijgrecht en pas ter terechtzitting een verklaring afgelegd. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat er in het pand een hennepstekkerij en een hennepkwekerij zaten en dat hij alleen in de voorste ruimte van het pand is geweest om pallets te zagen en weer op te knappen. De deur naar de achterste ruimte zou op slot hebben gezeten en verdachte zou de sleutel nooit hebben gehad. Hij had dus geen toegang tot deze kweekruimte. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op grond van de stukken ast dat door verbalisanten op 20 januari 2017. een sterke hennepgeur werd geroken bij het eerdergenoemde pand. Op enig moment is door een verbalisant door de brievenbus naar binnen gekeken en werd gezien dat een man met werkhandschoenen aan uit de deur achterin het pand kwam lopen. Deze man, naar later bleek verdachte, heeft uiteindelijk de voordeur met een sleutel open gedaan. Verdachte heeft verbalisanten toestemming gegeven om in het pand te kijken, maar “alleen in het voorste gedeelte en niet achter”. In het pand was naast verdachte [medeverdachte 2] aanwezig en in het achterste gedeelte werden de hennepkwekerij en -stekkerij aangetroffen. In de kweekruimten zijn zowel DNA als meerdere dactysporen van [medeverdachte 2] aangetroffen.
De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de inhoud van de op ambtseed of ambtsbelofte opgestelde processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot het binnentreden van het pand te twijfelen. Dat betekent dat, anders dan verdachte heeft verklaard, de rechtbank ervan uitgaat dat hij uit de kweekruimte kwam.
Daarbij komt dat verdachte op meerdere momenten contact heeft gehad met [medeverdachte 1] , zowel bij het pand als daarbuiten. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] vaag kent en dat hij hem toevallig tegen kwam in de Gamma op 9 december 2016. [medeverdachte 1] was evenwel een leidend figuur binnen een criminele organisatie die zich onder andere bezighield met hennepteelt in verschillende panden, waaronder in het pand aan [adres] . [medeverdachte 1] is ook meerdere keren gezien bij het pand, waaronder op 20 januari 2017, een uur voordat de politie binnentrad. Verdachte was er toen ook. Daarnaast is verdachte herkend terwijl hij op 18 januari 2017 samen met onder andere [medeverdachte 1] in een lunchroom was. Ook heeft verdachte op 9 december 2016 de telefoon van [medeverdachte 1] gebruikt, terwijl deze een zendmast aanstraalde in de directe omgeving van het pand.
De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat een organisatie onbekende en onwetende personen zelfstandig aan het werk zou laten in een pand waarin zich een grote hoeveelheid aan hennepplanten en stekken bevindt.
Gelet op voornoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er een hennepkwekerij in het pand was en dat hij hier ook niet bij kon komen, ongeloofwaardig. Zij schuift de verklaring van verdachte ter zijde.
Behoudens voornoemde bevat het dossier meer bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
Het DNA en de vingerafdrukken van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen in de kweekruimten, hetgeen niet past bij de door verdachte afgelegde verklaring dat [medeverdachte 2] een soort hulpje van hem was die dag bij het zagen en herstellen van de pallets. Verder wordt vastgesteld dat de verklaring van verdachte, dat hij maar op een enkele dag, namelijk op 18 januari 2017, de sleutel had van het pand, niet klopt. Uit het dossier volgt dat de sleutel op 20 januari 2017 uit de binnenkant van de deur stak. Ook toen had verdachte dus een sleutel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennep en hennepstekken in de kweekruimten heeft gehad. Nu de exacte rol van verdachte niet kan worden vastgesteld, kan het telen niet worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Wel maakt het voorgaande dat er naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij en -stekkerij. De rechtbank zal evenwel de pleegperiode inkorten van 9 december 2016 tot en met 20 januari 2017 nu zij onvoldoende bewijs aanwezig acht voor de gehele tenlastegelegde periode.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 9 december 2016 tot en met 20 januari 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, in een pand aan [adres] opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk aanwezig heeft gehad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van een jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hennepstekken. Hij was werkzaam in een pand met daarin een hennepkwekerij en -stekkerij. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en andere ongewenste neveneffecten voor de maatschappij. Verdachte heeft door zo te handelen hieraan een bijdrage geleverd aan de instandhouding hiervan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. In beginsel staat er voor een feit zoals gepleegd door verdachte en gelet op grootte van de aangetroffen hennepkwekerij en -stekkerij een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt echter rekening met het forse tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank stelt vast dat verdachte al op 21 januari 2017 als verdachte is gehoord door de politie. Dat betekent dat de redelijke termijn met ruim zes en een half jaar is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn uitzonderlijk hoog is en zal hier in sterk strafmatigende zin rekening houden. Zij is gelet hierop van oordeel dat het niet opportuun is om verdachte nog een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen. Ook zal zij een kortere proeftijd bepalen dan gebruikelijk is.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht indien de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer zou worden gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot
en met 20 januari 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, in een pand aan [adres] (telkens) opzettelijk een
(grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan bevattende hennep en/of
hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
[medeverdachte 5] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op een of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met 20 januari 2017 te
[woonplaats] met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk hebben/heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
hebben/heeft gehad in een pand aan [adres] een (grote)
hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, bevattende hennep en/of
hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte, op een of meer
tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met 20 januari
2017 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of onbekend gebleven
persoon/personen door toen en daar hennepplanten te knippen, althans hennep te
oogsten en/of anderszins werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de
verzorging en/of oogst van deze hennepplanten;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )