In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen de voormalig pleegouders en de minderjarige, geboren in 2007. De zaak werd behandeld door de kinderrechter mr. Hendriks, met mr. Duerink-Bottinga als griffier. De rechtbank heeft de verzoeken van de voormalig pleegouders om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij zij één keer per maand anderhalf uur contact hebben met de minderjarige, toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze contactmomenten waardevol zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de huidige regeling, waarbij de omgang wordt begeleid door jeugdzorg, in haar belang is. De rechtbank heeft ook een wekelijkse belregeling tussen de voormalig pleegouders en de minderjarige ingesteld, die eveneens onder begeleiding zal plaatsvinden. De rechtbank heeft het verzoek om een regeling voor omgang tijdens vakanties en feestdagen afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om hierover een beslissing te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling onmiddellijk kan ingaan, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de GI (gecertificeerde instelling) opgedragen om de komende periode te onderzoeken of uitbreiding van de contactmomenten mogelijk is, met inachtneming van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.