ECLI:NL:RBZWB:2025:716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/394245 / FA RK 22-444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen voormalig pleegouders en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen de voormalig pleegouders en de minderjarige, geboren in 2007. De zaak werd behandeld door de kinderrechter mr. Hendriks, met mr. Duerink-Bottinga als griffier. De rechtbank heeft de verzoeken van de voormalig pleegouders om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij zij één keer per maand anderhalf uur contact hebben met de minderjarige, toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze contactmomenten waardevol zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de huidige regeling, waarbij de omgang wordt begeleid door jeugdzorg, in haar belang is. De rechtbank heeft ook een wekelijkse belregeling tussen de voormalig pleegouders en de minderjarige ingesteld, die eveneens onder begeleiding zal plaatsvinden. De rechtbank heeft het verzoek om een regeling voor omgang tijdens vakanties en feestdagen afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om hierover een beslissing te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling onmiddellijk kan ingaan, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de GI (gecertificeerde instelling) opgedragen om de komende periode te onderzoeken of uitbreiding van de contactmomenten mogelijk is, met inachtneming van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/394245 / FA RK 22-444
datum uitspraak: 4 februari 2025
nadere beschikking betreffende omgangsregeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
  • [de voormalige pleegmoeder], hierna te noemen: de voormalig pleegmoeder, wonende te [plaats 1] ;
  • [de voormalige pleegvader] ,hierna te noemen: de voormalig pleegvader, wonende te [plaats 2] ;
    hierna samen te noemen: de voormalig pleegouders,
advocaat: thans mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 10 januari 2024 met alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 8 oktober 2024;
- de brief van mr. van Bemmel van 25 oktober 2024, met bijlagen;
- de brief van de GI van 14 november 2024, met bijlage.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 7 januari 2025. Bij die behandeling zijn verschenen een vertegenwoordiger van de GI en de voormalig pleegouders, bijgestaan door hun advocaat. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad
.
1.3
De rechtbank heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt door middel van het sturen van een brief.

2.De verdere beoordeling

De standpunten
2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 10 januari 2024. Hierin heeft de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang tussen [minderjarige] en de voormalig pleegouders aangehouden tot 8 oktober 2024 PRO FORMA, in afwachting van de nadere berichtgeving van de GI en de reactie van de voormalig pleegouders hierop.
2.2
In de brief van 8 oktober 2024 bericht de GI dat [zorgboerderij ] bij [minderjarige] een vooruitgang bij activiteiten en bij [speltherapie] bij [minderjarige] merkt. [minderjarige] lijkt zich comfortabeler te voelen bij de opdrachten die horen bij de therapie. Ze lijkt zich veilig te voelen en durft steeds meer uit te stappen. De beïnvloeding door groepsgenoten blijft een aandachtspunt. In januari 2025 wordt gekeken of er gestart kan worden met EMDR-/traumabehandeling. Het blijft de vraag of deze therapie, gezien de beperkte cognitieve capaciteiten en de zeer beperkte emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , haalbaar is. [zorgboerderij ] geeft aan dat de begeleide bezoeken met de voormalig pleegouders goed verlopen. [zorgboerderij ] krijgt steeds een overdracht via de begeleidster van [jeugdzorg]. [minderjarige] krijgt veel kaarten en geschenken van de voormalig pleegouders. [minderjarige] kwam onlangs met de vraag of er een logeermoment mogelijk is bij de voormalig pleegouders. Het is voor [zorgboerderij ] moeilijk om te bepalen of dit van [minderjarige] zelf komt of dat het de wens is van de voormalig pleegouders. Voor de GI is het onduidelijk en onbekend wat er in het onbegeleide deel van het bezoek tussen de pleegouders en [minderjarige] besproken wordt. [jeugdzorg] heeft te kennen gegeven de begeleiding tijdens de bezoeken te willen afbouwen. De GI en [zorgboerderij ] willen de bezoekbegeleiding juist graag behouden omdat zij het idee hebben dat juist door de inzet van deze begeleiding de bezoeken positief verlopen. De begeleiding biedt kaders en duidelijkheid voor [minderjarige] om zodoende een voor haar voorspelbaar en veilig contact te blijven aangaan. Ook voor de voormalig pleegouders zijn de verwachtingen dan helder. De GI is van mening dat de huidige bezoekregeling qua frequentie, tijdsduur en vorm passend is voor het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is vaak gespannen voor het bezoek en nadien regelmatig overprikkeld. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het bezoek voor haar toch een enigszins beladen moment is. Sturing en bijstand van een veilig persoon is hierdoor van groot belang. De GI is dan ook van mening dat de huidige bezoekregeling in stand moet blijven. [minderjarige] vindt het op deze manier prettig en kan zo de band met haar voormalig pleegouders onderhouden.
2.3
Uit de brief van mr. Van Bemmel van 25 oktober 2024 blijkt dat de voormalig pleegouders, mede gelet op de lange reistijd en het feit dat alleen de voormalig pleegvader auto kan rijden, het huidige contactmoment van anderhalf uur eens per vier weken als een goede optie ervaren. Dit laat onverlet dat de voormalig pleegouders, nu er onmiskenbaar sprake is geweest van family life, toch wat meer contact met [minderjarige] zouden willen. De voormalig pleegouders verzoeken dan ook vastlegging van een regeling op basis waarvan er eens per vier weken onbegeleid contact plaatsvindt voor de duur van anderhalf uur, maar waarbij [minderjarige] ook in de vakanties een aantal dagen bij de voormalig pleegmoeder kan verblijven.
Het verzoek is om te bepalen dat in de voorjaarsvakantie, meivakantie,
herfstvakantie en kerstvakantie [minderjarige] 3 dagen per vakantie bij pleegmoeder [naam] kan verblijven en in de zomervakantie 1 week. Wat de voormalig pleegouders betreft kan de begeleiding bij de bezoeken worden stopgezet. De terugkoppeling na de omgang kan wat hen betreft prima met iemand vanuit [zorgboerderij ] plaatsvinden. Verder zouden de voormalig pleegouders graag zien dat er ook in de vakantie ruimte is voor contact en dat ook opening wordt geboden voor af en toe bellen en appen. [minderjarige] vindt het contact prettig en zo kan de band met haar voormalige pleegouders, die zij nog steeds papa en mama noemt, nog beter worden onderhouden.
2.4
Door en namens de voormalig pleegouders wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De voormalig pleegouders vinden dat de omgang met [minderjarige] goed verloopt. Zij volgen alle adviezen op. [jeugdzorg] is alleen aan het begin en aan het einde van de omgang aanwezig. De voormalig pleegouders ervaren een afwachtende en afstandelijke houding vanuit de GI en [zorgboerderij ]. Zij ervaren als ballast te worden beschouwd. Als zij wat meer informatie van de GI over [minderjarige] willen krijgen dan wordt hen botweg meegedeeld dat zij daar geen recht op hebben. In de stukken die de GI bij de rechtbank heeft ingediend staat dat [zorgboerderij ] zorgen heeft geuit bij de GI. De voormalig pleegouders vragen zich af waarom ze dit uit de stukken moeten opmaken en waarom ze hier niet over worden gebeld. Er wordt vanuit de GI geen positieve insteek bemerkt om de voormalig pleegouders bij zaken te betrekken. De voormalig pleegouders zien geen bezwaar tegen begeleide omgang tussen hen en [minderjarige] , maar zij hebben ook geen bezwaar tegen onbegeleide omgang. [minderjarige] geeft aan dat zij de voormalig pleegouders graag meer zou willen zien. Ook wil ze in de vakantie naar haar voormalig pleegouders kunnen gaan. Ook de voormalig pleegouders willen [minderjarige] graag meer zien. Want hoe men het ook wendt of keert, zij zijn de 2 personen die 8 jaar lang voor haar hebben gezorgd en zij vormen voor [minderjarige] dan ook belangrijke hechtingsfiguren. Zij zijn ook de enige personen die nog betrokken zijn bij [minderjarige] . [minderjarige] ervaart hen als haar familie. De voormalig pleegouders vinden het ook jammer dat ze niet mogen bellen of berichtjes via Whatsapp mogen sturen aan [minderjarige] . Hun kleindochters mogen dat wel. De GI wil niet meegaan in uitbreiding van de omgang omdat ze aangeven dat [minderjarige] zich moet hechten aan de groepsleiding en niet op de voormalig pleegouders. Maar gelet op de weinige contactmomenten die er mogelijk kunnen zijn komt de band tussen de groepsleiding en [minderjarige] niet onder druk te staan.
2.5
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat [minderjarige] nu bijna 2 jaar bij [zorgboerderij ] verblijft. Zij ontwikkelt zich daar goed en het gaat goed op school. [speltherapie] van [jeugdzorginstelling] bevindt zich in de afrondende fase. Er wordt gekeken naar de mogelijkheid om de traumatherapie voor [minderjarige] in te zetten omdat er nu sprake is van een zeer stevige hechtingsband tussen [minderjarige] en de medewerkers van [zorgboerderij ]. Er wordt geprobeerd om deze therapie in februari te starten.. De GI en [zorgboerderij ] vinden het belangrijk dat [jeugdzorg] de bezoeken blijft begeleiden zodat deze bezoeken voorspelbaar en veilig voor [minderjarige] blijven verlopen. De GI vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar voormalig pleegouders overnacht. Er wordt een moeilijke leerbaarheid bij de voormalig pleegouders gezien en [minderjarige] heeft een kwetsbare ontwikkeling. Overschatting ligt al snel op de loer. [minderjarige] moet worden beschermd in haar app- en belcontact. Ze is nog heel onbegrensd in haar telefoongebruik en daarin is ze kwetsbaar. De wens om te appen wordt meer vanuit de voormalig pleegouders gesignaleerd dan vanuit [minderjarige] zelf.
2.6
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is om [minderjarige] alvast voor te bereiden op het feit dat haar situatie straks als ze meerderjarig is, anders wordt. Ze zal dan meer vrijheid krijgen. De Raad acht omgang van eens in de vier weken met de voormalig pleegouders goed voor [minderjarige] . Ook kan de Raad zich voorstellen dat het begeleid opstarten van de omgang wordt voortgezet omdat dat voor [minderjarige] structuur aanbrengt rondom de bezoeken. De Raad kan zich voorstellen dat het in het belang van [minderjarige] kan zijn dat er meer ruimte komt in het bellen. De Raad kan zich vinden in een belregeling van eens in de week begeleid. Misschien kan het belmoment in ieder geval plaatsvinden in de week voorafgaand aan het bezoek met [minderjarige] . Tijdens dat belmoment kan [minderjarige] worden voorbereid op het bezoek. Wat betreft de omgang tijdens de vakanties of overnachtingen vraagt de Raad zich af of er toegewerkt kan worden naar eens een overnachting van [minderjarige] bij de voormalig pleegouders. Hier moet niet meer te lang mee worden gewacht omdat [minderjarige] bijna 18 jaar is.
De inhoudelijke beoordeling
2.7
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat iemand die een nauwe persoonlijke band met een kind heeft, recht heeft op omgang met het kind.
2.8
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de contactmomenten tussen de voormalige pleegouders en [minderjarige] zeer waardevol zijn. Deze contacten dragen bij aan het welbevinden van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de voormalige pleegouders niet langer uitbreiding van de omgang verzoeken. De voormalige pleegouders hebben hun verzoek gewijzigd in die zin dat zij nu verzoeken een omgangsregeling vast te leggen op basis waarvan zij nu anderhalf uur per maand, al dan niet onder begeleiding van [jeugdzorg], omgang met [minderjarige] hebben, alsmede gedurende de vakanties en feestdagen. De rechtbank acht de regeling van omgang eens per maand voor de duur van anderhalf uur in het belang van [minderjarige] . Zij is inmiddels aan deze regeling gewend en gebleken is dat de contactmomenten in deze frequentie goed verlopen. Dat wordt ook door de GI bevestigd. De rechtbank zal deze regeling, gelet op het positieve advies van de Raad daartoe, dan ook vastleggen en daarbij bepalen dat de aanvang en afronding van de omgangsmomenten wordt begeleid door [jeugdzorg]. De rechtbank benadrukt hierbij dat deze begeleiding door [jeugdzorg] niet noodzakelijk is vanwege eventuele onveiligheid rondom de contactmomenten, maar omdat [minderjarige] inmiddels aan de begeleiding van [jeugdzorg] gewend is en haar dit de gezien haar ontwikkelingsniveau benodigde structuur en duidelijkheid biedt.
2.9
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat er iedere week een belmoment tussen de voormalige pleegouders en [minderjarige] zal plaatsvinden, welk belmoment begeleid zal worden door [zorgboerderij ] dan wel door een andere door de GI aan te wijzen hulpverleningsinstantie. Bij het belmoment dat plaatsvindt in de week voorafgaand aan het omgangsmoment moet duidelijk gemaakt worden waar het bezoek plaatsvindt, zodat ook hierover voor [minderjarige] duidelijkheid ontstaat
2.1
De rechtbank zal op dit moment geen regeling vastleggen voor omgang gedurende de vakanties en feestdagen, zoals door de voormalige pleegouders is verzocht. De rechtbank heeft op dit moment te weinig informatie om een beslissing op dit verzoek te nemen. De rechtbank geeft de GI in overweging mee om de komende periode, conform het advies van de Raad, te onderzoeken of een uitbreiding van de contactmomenten in de vorm van bezoeken van [minderjarige] aan de voormalige pleegouders met een overnachting, bijvoorbeeld twee keer per jaar een nacht in de zomer- en de kerstvakantie, tot de mogelijkheden behoort.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.11
De rechtbank zal de omgangs- en belregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

3.1
bepaalt dat als omgangsregeling zal gelden dat [minderjarige] en de voormalige pleegouders één keer in de maand voor de duur van anderhalf uur omgang een fysiek omgangsmoment hebben, waarbij de aanvang en de afronding van het omgangsmoment wordt begeleid door [jeugdzorg];
3.2
bepaalt dat er tussen de voormalige pleegouders en [minderjarige] een regeling zal gelden op grond waarvan er wekelijks een belmoment tussen hen plaatsvindt, onder begeleiding van een medewerker van [zorgboerderij ] dan wel door een andere door de GI aan te wijzen hulpverleningsinstantie;
3.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, (kinder)rechter, in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.