5.5Parkeeraanbod
5.5.1Uit de aanvullende motivering bij het bestreden besluit blijkt dat het college het parkeeraanbod op drie punten heeft vastgesteld in strijd met de uitgangspunten uit de Nota en dus in strijd met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 2] ’:
er wordt niet voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein en er wordt toestemming verleend om voor 179 parkeerplaatsen gebruik te maken van openbare parkeerplaatsen;
er wordt afgeweken van de maximale loopafstand van 100 meter, omdat (sommige van) die openbare parkeerplaatsen op maximaal 300 meter afstand zijn gelegen;
er wordt afgeweken van de eis dat de parkeerdruk op die openbare parkeerplaatsen in de nieuwe situatie niet hoger mag zijn dan 85%.
5.5.2Het college was op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo uitsluitend bevoegd om daar toestemming voor te verlenen, wanneer dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat werd onderbouwd met een goede ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank gaat ervanuit dat de aanvullende motivering uit het bestreden besluit ook dient als aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing.
Uitgangspunt: parkeren op eigen terrein
5.5.3Zoals in overweging 5.3.3 is toegelicht, wordt in de Nota als uitgangspunt gehanteerd dat de parkeervraag op eigen terrein wordt gerealiseerd. Op eigen terrein worden 18 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het college heeft toestemming verleend om voor de overige 179 parkeerplaatsen gebruik te maken van nabijgelegen openbare parkeerplaatsen.
5.5.4Eisers hebben aangevoerd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Het college had moeten motiveren hoe het zeer kleine aantal parkeerplaatsen op eigen terrein zich verhoudt tot dat uitgangspunt. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijzen eisers naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 18 september 2019.Het college heeft volgens eisers ook niet kunnen verwijzen naar het parkeeronderzoek uit 2022, omdat daarin een niet openbare parkeerplaats is meegenomen. Eisers en andere ontwikkelaars moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen ook voldoen aan het uitgangspunt dat parkeerruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd.
5.5.5De rechtbank is van oordeel dat het college in de aanvullende motivering voldoende heeft gemotiveerd waarom het in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat op eigen terrein moet worden voorzien in de parkeervraag en dat een groot deel van de parkeervraag op bestaande openbare parkeerplaatsen opgelost wordt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019 blijkt niet dat het niet zou zijn toegestaan om slechts een klein deel van de parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren. Het college heeft redelijkerwijs kunnen besluiten dat de hierna genoemde bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat op eigen terrein moet worden geparkeerd. Het college heeft in aanmerking kunnen nemen dat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat gelet op de woningnood in Nederland een behoefte bestaat aan 750 tijdelijke woningen in Breda en dat dit project gedeeltelijk kan voorzien in die behoefte. Het realiseren van meer parkeerplaatsen op eigen terrein zou tot gevolg hebben dat minder flexwoningen kunnen worden gerealiseerd. Het zo groen mogelijk inrichten van de tijdelijke woonlocatie acht het college daarnaast belangrijk om een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners te realiseren. Het toevoegen van parkeerplaatsen zou afbreuk doen aan die groene inrichting. Daarnaast heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de woningen slechts gedurende een periode van 15 jaar worden gerealiseerd. Na het verwijderen van de woningen komt ook de parkeerbehoefte te vervallen. Het realiseren van een ondergrondse of alternatieve parkeervoorziening draagt in negatieve mate bij aan de financiële haalbaarheid van het project en kan niet eenvoudig na 15 jaar zonder onomkeerbare gevolgen worden teruggedraaid. Eisers stellen in hun beroepschrift ten onrechte dat dergelijke opties niet zijn meegewogen. Daarnaast blijkt niet alleen uit het parkeeronderzoek uit 2022, maar ook uit het parkeeronderzoek uit 2024 in combinatie met de aanvullende motivering bij het bestreden besluit (zie overweging 5.5.16) dat voldoende parkeerruimte zal resteren op de drie openbare parkeerterreinen.
Uitgangspunt: 100 meter loopafstand
5.5.6Zoals in overweging 5.3.3 is toegelicht, blijkt uit bijlage 6 van de Nota dat de loopafstand tot openbare parkeervoorzieningen maximaal 100 meter mag zijn in ‘overig grondgebied Breda’.
5.5.7Eisers hebben aangevoerd dat het college bij het bepalen van het parkeeraanbod niet heeft kunnen afwijken van die maximale loopafstand. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben eisers aangevoerd dat de routes naar twee van de openbare parkeerterreinen op meer dan 100 meter afstand niet recht en direct zichtbaar zijn vanuit de woningen. Camerabeveiliging, beheer op de woonlocatie en een periodiek veiligheidsoverleg zijn niet gewaarborgd. Daarnaast heeft het afwijken van de loopafstand tot gevolg dat gebruik wordt gemaakt van parkeerplaatsen die worden gebruikt door de klanten van [winkelcentrum] . Dat zal leiden tot een te hoge bezettingsgraad van die parkeerplaatsen. Eisers vrezen dat dan voor hun klanten en bezoekers niet meer voldaan kan worden aan de maximale loopafstand van 100 meter.
5.5.8De rechtbank is van oordeel dat het college in de aanvullende motivering bij het bestreden besluit voldoende heeft toegelicht waarom het in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, dat wordt afgeweken van de maximale loopafstand. Uit die aanvullende motivering blijkt ook dat bij de beoordeling of van die maximale loopafstand kan worden afgeweken rekening is gehouden met de belangen van eisers. Het college heeft aannemelijk mogen achten dat voldoende parkeercapaciteit resteert voor de klanten en bezoekers van eisers op de drie openbare parkeerplaatsen. Uit het parkeeronderzoek uit 2024 in combinatie met de aanvullende motivering bij het bestreden besluit blijkt dat voldoende parkeerruimte zal resteren op de drie parkeerplaatsen (zie overweging 5.5.16). Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste in de weg aan deze beroepsgrond, voor zover eisers zich beroepen op het veiligheidsbelang van de bewoners.
Uitgangspunt: parkeerdruk niet hoger dan 85%
5.5.9Zoals in overweging 5.3.3 is toegelicht, blijkt uit de Nota dat alleen gebruik mag worden gemaakt van bestaande openbare parkeerplaatsen, indien na afwenteling van (het resterende gedeelte van) de parkeervraag, de parkeerdruk niet hoger zal zijn dan 85%.
5.5.10Eisers hebben aangevoerd dat het college op onjuiste wijze heeft berekend of wordt voldaan aan die eis. Door middel van het parkeerdrukonderzoek is uitsluitend onderzocht hoe de parkeerdruk in de huidige situatie is, maar is niet onderzocht wat de parkeerdruk in de beoogde situatie zal zijn. Uit dat onderzoek blijkt ook dat in de huidige situatie al sprake is van een parkeerdruk van 86 tot 104 %, waardoor in de beoogde situatie niet voldaan kan worden aan de parkeervraag. Daarnaast is het parkeerdrukonderzoek gebrekkig en onzorgvuldig, omdat de parkeertellingen niet op representatieve momenten zijn verricht. De parkeertellingen zijn verricht tijdens de herfstvakantie en op momenten dat [winkelcentrum] dicht was. Het college heeft volgens eisers ook niet af kunnen wijken van de 85%-norm, omdat op meer dan drie momenten sprake was van een overschrijding daarvan. Het college heeft niet onderbouwd hoe hij aan 54, 77 en 81 vrije parkeerplaatsen komt. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat op zaterdag 12 oktober 2024 tussen 13.30 en 14.30 uur totaal 154 parkeerplaatsen vrij waren. Daarmee kan de parkeervraag van de woningen niet worden opgevangen.
5.5.11Om te onderzoeken of aan die 85%-norm kan worden voldaan, heeft het college een parkeerdrukonderzoek uit laten voeren. In dat onderzoek is onderzocht wat de huidige parkeerdruk is op de drie parkeerplaatsen. Uit de aanvullende motivering bij het bestreden besluit blijkt dat het college aan de hand van de parkeervraag en de aanwezigheidspercentages uit bijlage 5 bij de Nota (dubbelgebruik) heeft berekend welke additionele parkeerdruk op die parkeerplaatsen zal ontstaan als gevolg van de flexwoningen. Het college heeft de parkeerdruk in de huidige situatie en de parkeerdruk als gevolg van de flexwoningen bij elkaar opgeteld en heeft aan de hand daarvan vastgesteld dat op 3 van de 33 geconstateerde momenten in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een overschrijding van de 85%-norm. Het college acht een dergelijke incidentele overschrijding niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
5.5.12Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de aanvullende motivering bij het bestreden besluit voldoende gemotiveerd, waarom het in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is dat de parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen incidenteel hoger is dan 85%. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
5.5.13De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat aan het parkeerdrukonderzoek zodanige gebreken kleven dat het college dat niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit het parkeerdrukonderzoek blijkt dat op verschillende dagen en tijdsvakken is gecontroleerd hoeveel parkeerplaatsen bezet waren van de totaal beschikbare parkeerplaatsen (602 parkeerplaatsen). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college die meetmomenten representatief kunnen achten, omdat het slechts één week herfstvakantie was en uit de meetresultaten blijkt dat er weinig verschil zit tussen metingen voor, tijdens of na de herfstvakantie. Om een betrouwbaar en volledig beeld te krijgen van de parkeerdruk is ook redelijkerwijs vereist dat niet alleen wordt geteld op momenten dat [winkelcentrum] geopend is, maar dat ook wordt geteld op momenten dat de winkels gesloten waren.
5.5.14In het parkeeronderzoek staat weergegeven wat de huidige parkeerdruk is op de drie parkeerplaatsen. Meer specifiek staat weergegeven hoeveel parkeerplaatsen op de drie openbare parkeerplaatsen bezet waren op de momenten dat geteld is. Op 12 oktober 2024 waren dat bijvoorbeeld 138 parkeerplaatsen tussen 09.30 en 10.30, 448 parkeerplaatsen tussen 13.30 en 14.30 en 349 parkeerplaatsen tussen 17.30 en 18.30. Dat betekent dat op die momenten 23%, 74% en 58% van de 602 parkeerplaatsen op die drie parkeerplaatsen bezet waren. De rechtbank volgt het standpunt van eisers niet dat in de huidige situatie op sommige momenten is geconstateerd dat de parkeerdruk hoger was dan 85%. Uit het parkeerdrukonderzoek blijkt dat is geconstateerd dat op delen van die drie parkeerplaatsen op sommige momenten sprake was van een parkeerdruk die hoger was dan 85 %. Uit het parkeerdrukonderzoek blijkt echter ook dat de parkeerdruk op de drie openbare parkeerplaatsen tezamen op dat moment niet hoger was dan 85%. Uit het parkeerdrukonderzoek blijkt ook dat bij het bepalen van het ‘eindresultaat’ niet is gerekend met gemiddelden, maar dat ten aanzien van het totaal aantal parkeerplaatsen op de drie parkeerterreinen (602 parkeerplaatsen) is bekeken hoeveel daarvan bezet waren op de telmomenten. Vervolgens is die bezetting vertaald naar een percentage.
5.5.15Uit de aanvullende motivering bij het bestreden besluit blijkt dat het college de additionele parkeerdruk als gevolg van de flexwoningen heeft berekend en daarbij rekening heeft gehouden met dubbelgebruik, aan de hand van de aanwezigheidspercentages uit bijlage 5 van de Nota. Het college heeft die additionele parkeerdruk vervolgens opgeteld bij de parkeerdruk in de beoogde situatie. Aan de hand daarvan heeft het college de parkeerdruk in de beoogde situatie voor 12 oktober 2024 bijvoorbeeld vastgesteld op 39,53% van 09.30 tot 10.30 uur, op 91,03% van 13.30 tot 14.30 uur en op 83,06% van 17.30 tot 18.30 uur. Het standpunt van eisers dat het college uitsluitend rekening heeft gehouden met de bestaande parkeerdruk en niet met de toekomstige parkeerdruk is daarom niet juist. In paragraaf 5.3 van de Nota staat dat het college daarnaast ook rekening mocht houden met dubbelgebruik, door de parkeervraag te corrigeren met de aanwezigheidspercentages. Uit die paragraaf volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit uitsluitend toegestaan is bij ruimtelijke ontwikkelingen die uit gecombineerde programma’s bestaan. Er kan volgens de Nota rekening worden gehouden met dubbelgebruik, wanneer sprake is van een situatie met een afwijkende aanwezigheid van doelgroepen. Het college heeft redelijkerwijs kunnen besluiten dat daar in dit geval sprake van is, omdat de parkeerplaatsen in de nieuwe situatie gebruikt zullen worden door zowel bezoekers van [winkelcentrum] , bezoekers van de kantoren en door bewoners van de flexwoningen. Gelet daarop volgt de rechtbank het standpunt van eisers ook niet dat uit het parkeeronderzoek blijkt dat op 12 oktober 2024 tussen 13.30 en 14.30 uur slechts 154 – en dus te weinig parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie – resteerden. Doordat rekening is gehouden met de aanwezigheidspercentages waren op dat moment ook niet alle 179 parkeerplaatsen nodig ten behoeve van de flexwoningen.
5.5.16Het college heeft in de aanvullende motivering bij het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom het incidenteel afwijken van de 85%-norm in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Uit die aanvullende motivering blijkt dat zelfs bij het overschrijden van de 85%-norm nog steeds voldoende parkeerruimte vrij is op de openbare parkeerplaatsen en in de direct gelegen nabijheid. Het college heeft op drie momenten – dus incidenteel – vastgesteld dat de parkeerdruk op de drie parkeerplaatsen samen hoger zou zijn dan de 85%. Op die momenten was nog voldoende parkeerruimte vrij. Op de drie geconstateerde momenten dat in de beoogde situatie sprake zou zijn van een overschrijding van die norm, waren namelijk nog steeds 54, 77 en 81 parkeerplaatsen vrij. In de aanvullende motivering heeft het college die cijfers ook onderbouwd. Voor 12 oktober 2024 is de parkeerdruk in de beoogde situatie bijvoorbeeld vastgesteld op 91,03% van 13.30 tot 14.30 uur. Dat betekent dat 91,03 % (dus 548 parkeerplaatsen) van de 602 parkeerplaatsen op dat moment bezet zouden zijn in de beoogde situatie en dat de overige 54 parkeerplaatsen vrij zouden zijn. Daarnaast heeft het college redelijkerwijs in aanmerking kunnen nemen dat in de nabijheid nog twee grote parkeerplaatsen aanwezig zijn: een parkeerdek boven [winkelcentrum] met circa 200 parkeerplaatsen en P5 (bij het [stadion]) met 1000 plaatsen. Deze parkeerterreinen kunnen ook redelijkerwijs worden gebruikt voor het voldoen aan de parkeervraag op piekmomenten.