ECLI:NL:RBZWB:2025:717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/428205/ FA RK 24-5067
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het ouderlijk gezag over minderjarigen wegens tijdelijke onmogelijkheid van de vader om gezag uit te oefenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de schorsing van het ouderlijk gezag van de man over zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, de ex-echtgenote van de man, heeft verzocht om vast te stellen dat de man is geschorst in zijn ouderlijk gezag, omdat hij door een hersenbloeding in juli 2024 tijdelijk niet in staat is om dit gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ernstige fysieke en geestelijke klachten heeft overgehouden aan de hersenbloeding, waardoor hij niet kan communiceren of documenten kan ondertekenen. Dit heeft geleid tot praktische problemen voor de vrouw, die toestemming van de man nodig heeft voor belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen, zoals psychologische hulp.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg/ Breda
Zaaknummer: C/02/428205/ FA RK 24-5067
datum uitspraak: 5 februari 2025
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna de vrouw,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. C.E. Koopmans in Dordrecht,
tegen
[de man] ,
hierna de man,
wonende in [plaats 2] , maar feitelijk verblijvende in [plaats 3] ,
advocaat: mr. M.C.F.Y. de Vleesschauwer in Rotterdam ,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2] ,geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2015, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
Informant in deze procedure is:
[de mentor] , H.O.D.N. [bewindvoeringskantoor] ,
kantoorhoudende te [plaats 4] ,
in haar hoedanigheid van mentor over de man.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 30 oktober 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. De Vleesschauwer van 6 januari 2025;
- het tijdens de mondelinge behandeling door mr. Koopman ingediende gewijzigde verzoek.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 7 januari 2025. Bij die behandeling is gekomen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Ook was aanwezig de advocaat van de man, en de mentor van de man. Tevens was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
De man is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hebben de mogelijkheid gekregen om te vertellen wat zij van het verzoek vinden. Zij hebben de rechtbank een brief geschreven.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 september 2020 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 4 oktober 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vrouw.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
De vrouw verzoekt, na wijziging, voor recht te verklaren dat de man is geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , gedurende de tijd waarin voormelde omstandigheid zich voordoet.
3.2
De man voert geen verweer tegen het verzoek.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.
3.4
Door en namens de vrouw wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man heeft in juli 2024 een hersenbloeding gehad, waaraan hij ernstige fysieke en geestelijke klachten heeft overgehouden. Het getroffen gebied heeft betrekking op zowel zijn spraak- als bewegingsmotoriek, waardoor communicatie niet mogelijk is. De verwachtingen voor herstel zijn positief, maar wel is vastgesteld dat het hersteltraject moeizaam zal zijn en zeer lang zal duren. Als gevolg hiervan is de man momenteel opgenomen in een revalidatiekliniek. Als gevolg van het voorgaande is bij beschikking van de kantonrechter van 18 september 2024 een bewind en mentorschap over de man ingesteld. [de mentor] , h.o.d.n. [bewindvoeringskantoor] , is als mentor over de man benoemd. De man is vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand tijdelijk niet in staat het gezag uit te oefenen. Dit zorgt voor praktische problemen aan de zijde van de vrouw. Gezagshandelingen kunnen niet worden verricht door het ontbreken van de toestemming van de man. Zo hebben de kinderen pyschologische hulp nodig in verband met hetgeen de man is overkomen. De vrouw heeft contact gezocht met psycholoog, maar voor het starten van het traject is de toestemming van de man noodzakelijk. Vastgesteld moet worden dat de man thans tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen, waardoor de man op grond van artikel 1:253r BW in samenhang gelezen met artikel 1:253q BW van rechtswege is geschorst in zijn gezag over de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft moeite met de situatie, zij vindt het heel erg wat de man is overkomen. [minderjarige 2] gaat bijna iedere dag bij de man langs, want de man verblijft in een verzorgingstehuis vlak in de buurt. De vrouw vindt het heel verdrietig dat ze dit verzoek moet indienen, maar het is wel noodzakelijk in het belang van de kinderen. Zodra de man weer in staat is om het gezag uit te oefenen, moet het gezag weer herleven.
3.5
Namens de advocaat van de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man vanwege zijn medische toestand niet in staat is om de mondelinge behandeling bij te wonen. Het is voorstelbaar dat de vrouw moeilijkheden ondervindt bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De vooruitzichten op herstel van de man zijn positief, maar op dit moment is het nog onduidelijk hoe lang het herstelproces zal duren. Met het oog op de huidige situatie heeft de man geen bezwaar tegen het gewijzigde verzoek van de vrouw, Het geestvermogen van de man is tijdelijk gestoord. Hij verkeert hierdoor tijdelijk in de onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen. Indien de rechtbank beslist tot een aanpassing in het gezag verzoekt de man dit te doen op grond van artikel 1:253q juncto artikel 1:246 juncto artikel 1:253r BW zodat het gezag van de man weer herleeft op het moment dat hij weer in staat is het gezag uit te oefenen over de kinderen. De man ziet graag dat de vrouw over de uitoefening van het gezag in contact blijft met de mentor van de man en haar hieromtrent informeert.
3.6
De mentor van de man voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de man na de hersenbloeding 3 maanden in een revalidatiekliniek heeft gezeten. Dit traject bood echter onvoldoende vooruitgang. De man is niet in staat te (onder)tekenen omdat hij deels verlamd is. De mentor weet niet hoe de man zich gaat ontwikkelen. De mentor moet gaan beoordelen of de man in staat is om weer beslissingen te nemen, maar ze schat in dat de man nog een erg lange weg te gaan heeft.
3.7
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling het eens te zijn met het verzoek van de vrouw.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 1:253r, eerste lid, sub a van het BW in samenhang gelezen met artikel 1:253q, eerste lid BW volgt dat indien een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun kind(eren) uitoefent/uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen, de andere ouder het gezag uitoefent. Op grond van artikel 1:253r, tweede lid BW is het gezag dat aan één of beide ouder(s) toekomt, geschorst gedurende de tijd waarin voormelde omstandigheid zich voordoet.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast staat dat de man tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen. De man heeft aan de hersenbloeding die hem in juli 2024 heeft getroffen ernstige fysieke en geestelijke klachten overgehouden. Op basis van de stukken en de verklaring van de mentor tijdens de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat de man niet in staat is om te communiceren en geen documenten kan ondertekenen Het is hierdoor voor de vrouw niet mogelijk om de toestemming van de man te verkrijgen voor diverse aangelegenheden betreffende de minderjarigen. Zo heeft de vrouw onweersproken gesteld dat het hulpverleningstraject voor de minderjarigen om de heftige gebeurtenissen rondom de hersenbloeding bij hun vader te kunnen verwerken, niet is kunnen starten vanwege het ontbreken van de toestemming van de man. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de man deels is verlamd en dat zij niet weet hoe lang het herstelproces van de man gaat duren. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de man op dit moment tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen, waardoor de man op grond van artikel 1:253r BW in samenhang gelezen met artikel 1:253q BW van rechtswege is geschorst in zijn gezag over de minderjarigen. De vrouw heeft belang bij een verklaring voor recht, zodat dit naar derden toe duidelijk is. De rechtbank zal het (gewijzigde) verzoek van de vrouw derhalve toewijzen, in die zin dat zij voor recht zal verklaren dat de man is geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Dat betekent dat de vrouw, zolang het gezag van de man is geschorst, het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen zal uitoefenen.
4.3
De vaststelling dat de vrouw – gedurende de schorsing van het gezag van de man – het gezag alleen uitoefent wordt ingevolge artikel 1:244 BW in verbinding met artikel 2, onder a. van het Besluit gezagsregisters, aangetekend in het gezagsregister.
4.4
De rechtbank wijst erop dat indien de omstandigheid die leidt tot de schorsing van het gezag zich niet langer voordoet, deze aantekening kan worden doorgehaald door een beslissing van de rechtbank na een daartoe ingediend verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
stelt vast dat de heer [de man] , geboren op [geboortedag 3] 1971 te [geboorteplaats 3] , is geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2015;
5.2
bepaalt dat voormelde beslissing wordt aangetekend in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.