ECLI:NL:RBZWB:2025:7170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
02-821048-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en hennepteelt met procesafspraken

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van hennepteelt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. W. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging beoordeeld, die op 21 april 2024 en 10 april 2024 zijn ondertekend. Deze afspraken hielden in dat de verdachte geen nadere onderzoekswensen zou indienen, geen bekennende verklaring zou afleggen, en afstand zou doen van in beslag genomen goederen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de procesafspraken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, namelijk deelname aan een criminele organisatie en hennepteelt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bewijsmiddelen in het dossier en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de opgelegde straf gematigd, rekening houdend met de procesafspraken en de ernst van de feiten, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821048-15
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. W. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 9 oktober 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie (feit 1) en het medeplegen van hennepteelt (feit 2).

3.De procesafspraken

Deze strafzaak kenmerkt zich doordat het Openbaar Ministerie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst welke is ondertekend door verdachte en zijn raadsman op 21 april 2024 en door de officier van justitie op 10 april 2024. Voorafgaand aan de inhoudelijke zitting hebben zij deze overeenkomst overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak.
Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
- verdachte zal geen nadere onderzoekswensen indienen of (inhoudelijke) verweren
voeren;
- verdachte legt geen bekennende verklaring af; de verdediging zal, door onder meer ondertekening van deze procesafspraken, aangeven dat de feiten en kwalificaties zoals tussen Openbaar Ministerie en verdediging vastgesteld in Bijlage A, niet worden ontkend en er zal geen inhoudelijk verweer worden gevoerd;
- verdachte doet schriftelijk afstand van de in Bijlage C benoemde in beslag genomen
goederen;
- verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken en zal geen appel
instellen;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten conform de inhoud van bijlage A procesafspraken;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot 180 dagen gevangenisstraf waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren, 60 dagen vervangende hechtenis;
- de 'oude garage' aan de [adres 1] zal worden teruggegeven aan verdachte;
- indien de rechtbank de procesafspraken volgt zal het Openbaar Ministerie in de toekomst geen ontnemingsvordering meer indienen in de onderhavige strafzaak;
- de schade van Enexis zal volledig worden voldaan door het Openbaar Ministerie.
De gehele overeenkomst procesafspraken Openbaar Ministerie en verdachte is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbankDe rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022
(vgl. ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte is ook samen met zijn raadsman aanwezig geweest op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2025, alwaar de inhoud van het afdoeningsvoorstel is besproken.
De rechtbank heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is. De rechtbank houdt immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Hierbij staat met name de beantwoording van de vragen conform artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben ter zitting bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud van die afspraken duidelijk voor hem is. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 zoals hij met de verdediging is overeengekomen en heeft dan ook verzocht de procesafspraken te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de procesafspraken te volgen en heeft, conform de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er een bewezenverklaring dient te volgen voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Criminele organisatiein de periode van 1 januari 2015 tot en met 9 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4], gemeente Gilze en Rijen en/of elders in Nederland, als leider
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en andere personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het witwassen van voorwerpen en
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep en
- het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet en
- het plegen van diefstal door middel van braak en/of verbreking van stroom en
- het opzettelijk vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken van enig elektriciteitswerk en/of stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen;
2.
Hennepteelt (zaaksdossiers 3, 6, 8, 11 en 15)in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 juni 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en [plaats 3] en/of [plaats 4], gemeente Gilze en Rijen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of bereid:
- in een pand, [adres 2] te [plaats 1] (zaaksdossier delict 3),
- in een pand, [adres 3] te [plaats 2] (zaaksdossier delict 6),
- in een pand, [adres 4] te [plaats 3] (zaaksdossier delict 8),
- in een pand, [adres 5] te [plaats 4] (zaaksdossier delict 11),
- in een pand, [adres 6] te [plaats 3] (zaaksdossier delict 15),
een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan bevattende hennep en/of hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van hennepteelt. Dit zijn ernstige feiten met een ondermijnend karakter, waarvan de hele samenleving last heeft. Verdachte was een van de leidende figuren binnen de criminele organisatie. Zo was verdachte degene aan wie verantwoording werd afgelegd en gaf hij instructies aan andere personen binnen de organisatie. Deze organisatie hield zich niet alleen bezig met hennepteelt, maar ook met onder andere witwassen. De witgewassen gelden werden op zakelijke rekeningen van verdachte gestort. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met deze leidende rol binnen de organisatie.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank ook rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Hoewel de feiten aanzienlijke tijd geleden zijn gepleegd en de redelijke termijn in grove mate is geschonden, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een zwaardere straf dan opgenomen in de procesafspraken aangewezen is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging. Dit resulteert in een lagere straf. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit gerechtvaardigd is, omdat verdachte heeft meegewerkt aan de procedure die heeft geleid tot een efficiëntere rechtspleging. Er is sprake van een groot en langlopend onderliggend onderzoek, met een veelvoud aan verdachten. Met het meewerken aan het maken van procesafspraken zorgt verdachte ervoor dat er directe strafexecutie kan plaatsvinden, dat de toch al beperkte zittingscapaciteit van de rechtbank wordt ontzien en dat het kabinet van de rechter-commissaris wordt ontlast. Ook is het onderzoek ter terechtzitting voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Ook dit levert tijdswinst en kostbare zittingscapaciteit op. Gelet op voornoemde omstandigheden doen de procesafspraken ook recht aan de belangen van de maatschappij.
Indien er geen procesafspraken zouden zijn gemaakt, had de officier van justitie 240 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar geëist. Door de verdediging en de officier van justitie is een straf overeengekomen die niet dusdanig van aard is, dat de afwijking nationaal of internationaal uitzonderlijk is. De matiging wordt door de rechtbank als passend beschouwd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de in de procesafspraken overeengekomen straf onder de gegeven omstandigheden in redelijke verhouding staat tot de ernst en omvang van de feiten, alsook de rol die verdachte daarin heeft vertolkt. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
Criminele organisatiehij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 9 oktober 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4], gemeente Gilze en Rijen en/of (elders) in Nederland, als oprichter, leider en/of bestuurder
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk:
- het (telkens) witwassen van voorwerpen en/of
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep en/of
- het (telkens) plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet en/of
- het (telkens) plegen van diefstal door middel van braak en/of verbreking van stroom en/of
- het (telkens) opzettelijk vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken van enig electriciteitswerk en/of stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaken of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen;
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
2.
Hennepteelt (zaaksdossiers 3, 6, 8, 11 en 15)hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 juni 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4], gemeente Gilze en Rijen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of bereid, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer):
- in een pand, [adres 2] te [plaats 1] (zaaksdossier delict 3),
- in een pand, [adres 3] te [plaats 2] (zaaksdossier delict 6),
- in een pand, [adres 4] te [plaats 3] (zaaksdossier delict 8),
- in een pand, [adres 5] te [plaats 4] (zaaksdossier delict 11),
- in een pand, [adres 6] te [plaats 3] (zaaksdossier delict 15),
en/of (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd, althans (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan bevattende hennep en/of hennepstekken, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;