4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Op 22 april 2025 omstreeks 03.47 uur kregen twee politieagenten, die zich op de A16 bij Zevenbergschenhoek bevonden, een ANPR-melding binnen van een Volkswagen T-ROC met het [kenteken] . Omstreeks 03.48 uur zagen zij deze Volkswagen daadwerkelijk rijden, bij hectometerpaal 48.0, rechts op de A16 (de snelweg van Rotterdam naar de Belgische grensovergang bij Hazeldonk). Zij gaven de bestuurder van het voertuig vervolgens een stopteken. Hieraan werd voldaan. Verdachte bleek de bestuurder en enige inzittende van de Volkswagen te zijn. Bij de doorzoeking van de auto troffen de agenten achter het dasboard aan de passagierszijde een professioneel aangebrachte verborgen ruimte met daarin drie gesealde blokken aan. De blokken hadden een totaalgewicht van 2.920 gram. De testresultaten van het NFI laten zien dat de blokken heroïne bevatten.
Wetenschap en machtssfeer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in zijn auto en of de heroïne zich in zijn machtssfeer bevond.
Verdachte was sinds 29 november 2022 de eigenaar van de Volkswagen. Het is een algemene ervaringsregel dat een bestuurder van een aan hem toebehorende auto, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid heroïne bevindt, met de aanwezigheid van die heroïne bekend pleegt te zijn, behoudens contra-indicaties. In dit licht weegt de rechtbank mee dat heroïne een behoorlijke handelswaarde heeft en dat het om die reden onwaarschijnlijk is dat een ander een aanzienlijke hoeveelheid heroïne aan een ander toevertrouwt, terwijl de ander niets van de aanwezigheid, de aard en waarde van die lading afweet. Er bestaat anders een reëel risico dat de drugs niet op de beoogde bestemming terecht komen, hetgeen een groot financieel risico en het gevaar van strafvervolging voor alle (mogelijke) deelnemers aan de drugssmokkel met zich brengt.
Verdachte stelt dat hij niets wist van de verborgen ruimte en de heroïne en hij heeft een alternatief scenario geschetst. Zo heeft hij verklaard dat hij in Nederland een bezoek aan vrienden had gebracht om te praten over de medische wereld. Op 21 april 2025 was hij aan het einde van de middag in Nederland aangekomen. Hij vertrok in de nacht van 22 april 2025 weer terug naar huis, naar Frankrijk, omdat hij later op die dag moest gaan werken. De reistijd behelst volgens hem vijf à zes uur (enkele reis). Verdachte heeft ook aangegeven dat hij zijn auto wekelijks aan familie en vrienden uitleende, soms ook voor een langere periode. De laatste keer dat hij zijn auto aan een ander meegaf was in februari 2025. Hiermee zegt hij impliciet dat een ander de verborgen ruimte in zijn auto heeft gecreëerd en de drugs daarin moet hebben verstopt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende handen en voeten aan zijn verhaal heeft gegeven. Hij heeft geen namen willen noemen van de vrienden bij wie hij langsging. Hij heeft geen naam opgegeven van de woonplaats van deze vrienden, waar hij was geweest. Dat maakt zijn verklaring tevens niet verifieerbaar. De gegevens van zijn vrienden en van de locatie stonden volgens verdachte wel in zijn telefoon, maar de politie kreeg van hem geen toestemming om die te bekijken. Dat verdachte in totaal tien à twaalf uur zou hebben gereden voor zo’n kort bezoek om alleen even te praten over een algemeen onderwerp, acht de rechtbank bovendien onaannemelijk. Verder heeft verdachte niet willen zeggen aan welke personen hij zijn auto uitleende en wie de tweede sleutel van de auto in zijn bezit had. Die sleutel zou – volgens eigen zeggen ‒ bij mensen in Frankrijk of in Nederland kunnen zijn. Ook dit deel van zijn verklaring is onvoldoende concreet.
Als de rechtbank de verklaring van verdachte zou volgen, zou iemand anders in februari 2025 de heroïne al in de auto moeten hebben verstopt omdat toen de auto voor het laatst werd uitgeleend. Dat zou betekenen dat de drugs ongeveer twee maanden lang, van februari 2025 tot 22 april 2025, in de auto hadden gelegen. Dat is onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn vage, onaannemelijke en niet-verifieerbare verklaring heeft geprobeerd te verhullen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in zijn auto met als doel zijn straf te ontlopen. Verdachte had aldus wel wetenschap, waarmee tevens het (vol) opzet kan worden vastgesteld.
Nu verdachte de bestuurder van de auto was, bevonden de verdovende middelen zich eveneens in de machtssfeer van verdachte.
Verlengde uitvoer
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij onderweg was naar huis, naar Frankrijk. Daarnaast heeft verdachte de Franse nationaliteit en is hij door de verbalisanten aangetroffen in een auto met een Frans kenteken terwijl hij in de richting van de Belgische grens reed. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de drugs buiten het grondgebied van Nederland ging brengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet. Hiervoor is niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland hebben verlaten.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 2.920 gram heroïne.
Zij gaat niet uit van medeplegen, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat.