Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 453,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Bredasebaan (A58) te Rucphen op 25 juli 2023. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar werd de zaak behandeld door de zittingsvertegenwoordiger, mr. O. El-Hagoug.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, aangezien de procedure meer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast werd vastgesteld dat de officier van justitie de betrokkene en zijn gemachtigde niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat een schending van de hoorplicht betekende. Dit resulteerde in een gedeeltelijk gegrond beroep, waarbij de kantonrechter de boete nogmaals matigde met 25% en de beslissing van de officier van justitie wijzigde. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen en kende een proceskostenvergoeding toe. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.