Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet rechts houden op de A58 te Wouw op 6 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de betrokkene aangevoerd dat hij niet in staat was om rechts te houden vanwege de verkeerssituatie, waarbij veel voertuigen op de rechterrijstrook reden door een trajectcontrole. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om de boete te matigen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Echter, de rechter heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de boete op 19 oktober 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, waarbij de kantonrechter de boete met 25% heeft gematigd. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd verlaagd tot € 165,-, plus administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene moest worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in rechtsprocedures en de mogelijkheid voor de rechter om sancties te matigen in geval van overschrijding.