Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 30 km per uur te hard op een weg buiten de bebouwde kom. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. O. El-Hagoug.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, waardoor de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet tijdig had beslist op het beroep, wat leidde tot een schending van de redelijke termijn. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de boete werd gematigd met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast werd de officier van justitie veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442,- wegens het niet tijdig beslissen. De kantonrechter heeft de proceskosten van de betrokkene voor vergoeding in aanmerking gebracht, en de officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de officier van justitie en de gevolgen van het niet naleven van de procedurele termijnen.