Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het gebruik maken van een busbaan op de Bredaseweg te Etten-Leur op 23 maart 2023. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een pro-forma beroep ingediend en verzocht om een termijn voor aanvullende gronden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. O. El-Hagoug, verzocht om gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep en matiging van de boete met 25% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Er waren geen specifieke feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Daarom werd de boete met 25% gematigd.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg een terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. Daarnaast werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.