ECLI:NL:RBZWB:2025:7272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/6970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag Loonheffingen en belastingrentebeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Loonheffingen van € 45.000 opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022, en daarnaast € 4.659 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de inspecteur, die op 12 juni 2024 had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank gaat echter niet in op de inhoudelijke gronden van het beroep, omdat deze niet slagen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking correct zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur een boekenonderzoek heeft uitgevoerd, waaruit een verschil van mening is ontstaan over de aanvaardbaarheid van de aangiften Loonheffingen. Er is een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten, maar de rechtbank stelt vast dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen is berekend.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking. De inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van € 777 aan proceskosten aan belanghebbende en moet het griffierecht van € 371 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. T. Rosbach),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag Loonheffingen van € 45.000 voor de tijdvakken 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022 opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met het vaststellen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 4.659 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank voorziet zelf in de zaak. Daarom beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Het beroep is gegrond omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het inhoudelijke beroep van belanghebbende slaagt echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking juist. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek is tussen partijen een verschil van mening ontstaan over de aanvaardbaarheid van de aangiften Loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022.
3.1.
Na overleg over de mogelijkheid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (VSO) heeft de inspecteur met dagtekening 12 oktober 2023 een concept-VSO naar belanghebbende gestuurd.
3.2.
Op 28 november 2023 hebben partijen een mondeling overleg over de concept-VSO gevoerd en een compromis bereikt.
3.3.
De bestuurder van belanghebbende heeft de concept-VSO op 20 december 2023 ondertekend en in onderdeel 12 de volgende toevoeging geplaatst:
“Van deze ondertekende VSO maakt deel uit hetgeen wij op 18.11.2023 mondeling zijn overeengekomen ten kantore van de belastingdienst te [plaats] . De overeengekomen aanvullingen, aanslagen worden aangepast zodat van een brutering geen sprake zal zijn en worden afgerond 15K p/j 2020/21 & 22, zijn u in december toegezonden.”
3.4.
De (toenmalig) adviseur van belanghebbende heeft de concept-VSO op 29 december 2023 voor gezien getekend. De inspecteur heeft de concept-VSO op 5 februari 2024 ondertekend. Partijen hebben elke pagina voorzien van een paraaf.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de VSO met dagtekening 12 oktober 2023 rechtsgeldig is.
3.6.
In de VSO staat in onderdeel 6 vermeld dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen wordt berekend.
3.7.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 februari 2024 aan belanghebbende een naheffingsaanslag Loonheffingen opgelegd van in totaal € 45.000 voor de tijdvakken 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022 (€ 15.000 per jaar). De inspecteur heeft daarbij in totaal € 4.659 aan belastingrente in rekening gebracht. Over 2020 bedraagt de belastingrente € 2.153, over 2021 bedraagt deze € 1.553 en over 2022 € 953.

Motivering

Afwijzing verdagingsverzoek
4. Gemachtigde heeft de rechtbank op vrijdagavond 10 oktober 2025 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting. De rechtbank heeft gemachtigde op maandag 13 oktober 2025 verzocht om zijn verdagingsverzoek te onderbouwen met stukken. De rechtbank heeft hem daarnaast de mogelijkheid geboden om de zitting via digitale weg bij te wonen. Gemachtigde heeft de rechtbank bij bericht van 13 oktober 2025 gemeld dat hij niet eerder dan na het tijdstip van de zitting op dinsdag 14 oktober 2025 een onderbouwend stuk kan overleggen en daarbij heeft hij aangegeven dat hij niet in de gelegenheid is de zitting via digitale weg bij te wonen. De rechtbank stelt vast dat geen objectief verifieerbare stukken zijn overgelegd om het verdagingsverzoek te onderbouwen. Omdat het verdagingsverzoek onvoldoende is gemotiveerd heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1.
De inspecteur heeft zich in de beroepsprocedure op het standpunt gesteld dat hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat belanghebbende de juistheid van de uitleg en de tenuitvoerlegging van de VSO ter discussie heeft gesteld. Dat standpunt is naar het oordeel van de rechtbank juist. Het beroep is om die reden gegrond. De rechtbank komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking.
De in rekening gebrachte belastingrente
4.2.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft de inspecteur volgens belanghebbende ten onrechte belastingrente in rekening gebracht, omdat het tussen partijen overeengekomen na te heffen belastingbedrag van € 15.000 per jaar inclusief belastingrente is. Voor het geval de belastingrente wel terecht in rekening is gebracht stelt belanghebbende dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het verlaagde belastingrentepercentage van 0,01% in de periode 1 juni 2020 tot 1 oktober 2020 (de coronaperiode).
4.3.
De rechtbank stelt vast dat in de VSO is vermeld dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen wordt berekend (zie 3.6). De rechtbank stelt tevens vast dat nergens uit de stukken van het procesdossier blijkt dat partijen ten aanzien van de belastingrente andere afspraken zouden hebben gemaakt of dat belanghebbende vóór de vaststelling van de VSO een andere lezing zou hebben gehad van de vastgelegde afspraken. Van belanghebbende en haar (toenmalige) adviseur mag worden verwacht dat de VSO is gelezen alvorens deze is getekend en dat bij onduidelijkheden daarover navraag is gedaan. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat enige navraag over mogelijke onduidelijkheden over de VSO is gedaan. Dit komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de belastingrente, in tegenstelling tot hetgeen in de VSO is bepaald, in het nageheven belastingbedrag is inbegrepen. Omdat belanghebbende feiten noch omstandigheden heeft gesteld die dat kunnen onderbouwen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank aan deze bewijslast niet voldaan.
4.4.
Het beroep van belanghebbende op het verlaagde belastingrentepercentage in de coronaperiode slaagt ook niet. In dit geval is de periode waarover de belastingrente is berekend aangevangen op 1 januari 2021. Op dat moment gold (weer) het wettelijke percentage. De rechtbank ziet ook geen aanleiding anderszins te oordelen dat de belastingrentebeschikking onjuist zou zijn berekend. De rechtbank merkt daarbij op dat de belastingrentebeschikking de naheffingsaanslag volgt.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking naar het oordeel van de rechtbank juist.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat de inhoudelijke gronden van belanghebbende niet slagen, worden de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking niet verminderd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift (met een waarde van € 647) en 1 punt voor het beroepschrift (met een waarde van € 907). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [1] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 777.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot het betaling van € 777 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 27 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.